ECLI:NL:RBROT:2017:9679

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2017
Publicatiedatum
7 december 2017
Zaaknummer
6370058 VZ VERZ 17-25594
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en toewijzing loonvordering in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 1 december 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen [eiser] en Pinta Nieuwburg B.V. [eiser] verzocht om vernietiging van zijn ontslag op staande voet, wedertewerkstelling en doorbetaling van zijn loon. Het ontslag was gegeven omdat [eiser] op 29 augustus 2017 niet op zijn werk was verschenen na een vakantie, wat door de werkgever werd gekwalificeerd als ongeoorloofd verzuim. [eiser] stelde dat hij door autopech onderweg was vertraagd en dat hij zijn werkgever hierover had willen informeren. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd was, omdat de werkgever onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van een dringende reden. De rechter vernietigde het ontslag en verplichtte Pinta Nieuwburg om [eiser] binnen 24 uur weer toe te laten tot zijn werkzaamheden, met een dwangsom van € 250 per dag bij niet-naleving. Tevens werd Pinta Nieuwburg veroordeeld tot betaling van het loon van [eiser] vanaf 30 augustus 2017, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6370058 VZ VERZ 17-25594
uitspraak: 1 december 2017
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaatsnaam],
verzoeker,
gemachtigde: mr. K.M. van Wijngaarden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Pinta Nieuwburg B.V.,
gevestigd te Krimpen aan den IJssel,
gemachtigde: mr. J.A.Th. van den Berg.

1.Het verloop van de procedure

1.1
[eiser] heeft overeenkomstig het op 6 oktober 2017 ontvangen verzoekschrift onder overlegging van stukken verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad,
bij wege van voorlopige voorziening
a. voor de duur van het geding Pinta Nieuwburg te veroordelen tot betaling aan [eiser] van het salaris van € 3.085,00 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 30 augustus 2017 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd, één en ander vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, en [eiser] in staat te stellen om de bedongen werkzaamheden te verrichten, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat Pinta Nieuwburg in gebreke blijft.
primair:
het ontslag op staande voet te vernietigen;
Pinto Nieuwburg te verplichten om [eiser] binnen 24 uur na betekening van de te wijzen beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, alsmede te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
subsidiair
aan [eiser] een transitievergoeding toe te kennen als vermeld onder punt 8 van het verzoekschrift;
primair ensubsidiair
Pinta Nieuwburg te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
Pinta Nieuwburg te veroordelen in de proceskosten.
1.2
Op 6 november 2017 is het verweerschrift met producties ter griffie ontvangen.
1.3
Bij brief van 13 november 2017 heeft mr. Van Wijngaarden namens [eiser] nog enige producties overgelegd.
1.4
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 november 2017. Beide partijen zijn verschenen, [eiser] in persoon bijgestaan door [S.] (beëdigd tolk) en mr. van Wijngaarden en Pinta Nieuwburg bij [K.] (directeur) en [L.] (HRM), bijgestaan door mr. Van der Berg. Partijen hebben hun standpunten doen toelichten door de respectievelijke gemachtigden. Van hetgeen op de zitting is besproken heeft de griffier aantekening gemaakt.
1.5
Na afloop van de zitting is de beschikking bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1959, is op 22 september 1997 in dienst getreden bij Pinta Nieuwburg, (laatstelijk) in de functie van isoleerder. Zijn salaris bedroeg € 3.085,00 bruto per maand, exclusief emolumenten. Op de overeenkomst is de CAO Metaal & Techniek- isolatiebedrijf 2017-2019 van toepassing.
2.2
[eiser] had van 17 juli 2017 tot en met 28 augustus 2017 met instemming van Pinta Nieuwburg verlof opgenomen.
2.3
Op dinsdag 29 augustus 2017 is [eiser] niet conform afspraak bij een klant van Pinta Nieuwburg verschenen om zijn werkzaamheden te hervatten. [eiser] was reeds voor aanvang van zijn vakantie door Pinta Nieuwburg geïnformeerd waar hij zich op 29 augustus 2017 tewerk was gesteld.
2.4
De arbeidsovereenkomst is op 30 augustus 2017 door de gemachtigde van Pinta Nieuwburg opgezegd. Daaraan is het volgende ten grondslag gelegd:
“(…)
Op 29 augustus 2017 bent u niet op uw werk verschenen. Cliënte heeft niets van u mogen vernemen. Telefonisch bleek u niet bereikbaar. Cliënte heeft met diverse werkplekken contact opgenomen, doch daar bleek u niet aanwezig. Uiteindelijk heeft u in de middag gebeld met uw collega de heer [P.], die aan u kenbaar heeft gemaakt dat u met de bestuurder van cliënte, de heer [K.], contact moest opnemen. Dit heeft u evenwel niet gedaan. [K.] heeft na twee uur te hebben gewacht zelf maar contact met u opgenomen.
Vandaag te 7.30 uur hebt u met cliënte een gesprek gevoerd. Cliënte heeft u gevraagd wat de reden was van uw afwezigheid. U heb aangegeven dat u eerst laat in de avond op maandag 28 augustus 2017 bent thuisgekomen na een lange autorit vanaf Turkije en dat u wilde rusten.
Cliënte heeft u daarop aangegeven dat zij u voor twee dagen zou schorsen, zulks om zich juridisch te laten informeren, of zij aan u ontslag op staande voet zou geven in verband met ongeoorloofde afwezigheid.
Voor cliënte is uw handelswijze onaanvaardbaar. Recent, per brief van 9 maart 2017, heeft cliënte u nog schriftelijk geïnformeerd dat zij ontevreden is over uw werkhouding en uw werktempo. In die brief zijn concrete voorbeelden gegeven van handelen en gedrag dat niet door de beugel kan.
Bestudering van uw vuistdikke dossier leert dat het niet bij deze recente punten blijft, maar dat uw dienstverband bij cliënte een aaneenschakeling is van (pretense) ziekte tekort schieten en een slechte werkhouding.
Tegen deze achtergrond, rekening houdende enerzijds dat u al lang in dienst bent bij cliënte en anderzijds dat uw functioneren nooit aanvaardbaar is geweest, meent cliënte dat van haar niet mag worden verlangd u opnieuw een kans te geven en weg te laten komen met een schriftelijke waarschuwing. Het ongeoorloofde verzuim, in combinatie met het ontbreken dan enige communicatie daarover en het telefonisch niet bereikbaar zijn, vormen reeds op zichzelf beschouwd voor cliënte een dringende reden voor ontslag op staande voet, maar kwalificeren in ieder geval als de bekende druppel welke de emmer heeft doen overlopen, zodat in combinatie met de eerdere gememoreerde zaken zoals vastgelegd in de brief van 9 maart 2017 als een dringende reden voor ontslag op staande voet.
Hierbij verleen ik u namens cliënte ontslag op staande voet.(…)”

3.De stellingen van partijen

3.1
Aan het verzoek heeft [eiser] naast de hiervoor genoemde vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - de volgende stellingen ten grondslag gelegd.
Pinta Nieuwburg heeft [eiser] ten onrechte op staande voet ontslagen.
[eiser] is op goede grond op 29 augustus 2017 niet op het werk verschenen. Er was sprake van overmacht: hij had onderweg van zijn vakantiebestemming naar huis autopech gehad, waardoor de terugreis veel meer tijd in beslag had genomen. Bovendien heeft [eiser] getracht om zijn werkgever, althans zijn leidinggevende, hiervan per sms-bericht op de hoogte te stellen ([eiser] heeft er geen erg in gehad dat dit sms-bericht bij gebrek aan bereik niet was verzonden). Ook heeft [eiser] in de middag van 29 augustus 2017 zijn leidinggevende gebeld en tekst en uitleg gegeven alsook gehoor willen geven aan de opdracht van zijn leidinggevende om de directeur te bellen, de directeur was hem echter net voor.
Dat Pinta Nieuwburg al ontevreden over hem was en hem daar al eerder op had aangesproken, is juist maar berust op onjuiste gronden. Verder is [eiser] niet in de gelegenheid gesteld het vermeende disfunctioneren te verbeteren.
[eiser] vordert dan ook de vernietiging van het ontslag op staande voet, wedertewerkstelling alsook betaling van zijn loon vanaf 30 augustus 2017.
Nu Pinta Nieuwburg in strijd met 7:671 BW heeft opgezegd, is zij de transitievergoeding aan [eiser] verschuldigd, gelet op de lengte van zijn dienstverband en zijn leeftijd bedraagt de transitievergoeding € 39.429,00 bruto.
3.2
Pinta Nieuwburg heeft naast de hiervoor genoemde vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende verweer gevoerd:
Als niet betwist staat vast dat [eiser] op 29 augustus 2017 niet op zijn werk is verschenen en niet vóór 8.00 uur zijn afwezigheid heeft doorgegeven aan de administratie en de uitvoerder op het werk. Daaraan doet niet af dat hij een bericht had willen sturen, dit ligt in zijn risicosfeer, hij had moeten controleren of het bericht daadwerkelijk was aangekomen. Door dit nalaten heeft Pinta Nieuwburg geen vervangend personeel kunnen regelen.
Bovendien is [eiser] kennelijk te laat vertrokken, ook dit is [eiser] is aan te rekenen.
Er was dus sprake van ongeoorloofd verzuim, dat niet (tijdig) was gemeld. Op zichzelf geeft dit al een dringende reden voor een ontslag op staande voet.
Bovendien had Pinta Nieuwburg [eiser] al eerder, in maart 2017, schriftelijk gewaarschuwd dat zij niet tevreden was over het werktempo en de werkhouding van [eiser] en is hem gezegd dat er bij een volgende klacht, maatregelen genomen zouden worden. [eiser] was zich dus bewust dat bij een volgende overtreding een ontslag op staande voet zou volgen.
Deze incidenten staan niet op zichzelf, Pinta Nieuwburg heeft [eiser] in de periode 1998 tot en met 2012 meer dan eens, in totaal 11 maal, waarschuwingen gegeven.
4. De beoordeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
Het verzoek voor het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen. [eiser] heeft geen belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, nu uit hetgeen hierna wordt overwogen volgt dat in de hoofdzaak heden een eindbeschikking wordt gegeven.

5.De verdere beoordeling van het verzoek

5.1
De kantonrechter stelt voorop dat als dringende redenen in de zin van artikel 7:681 lid 1 BW worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanig dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet.
5.2
Als uitgangspunt heeft te gelden dat het niet verschijnen op het werk in beginsel een dringende reden voor ontslag op kan leveren. Een werkgever moet er op kunnen vertrouwen dat een werknemer zich houdt aan de met hem gemaakte afspraken.
5.3
Tussen partijen is niet in geschil dat vóór aanvang van de vakantie was afgesproken dat [eiser] toestemming had om van 17 juli tot en met 28 augustus 2017, dus 6 weken en een dag, vakantiedagen op te nemen, als ook dat hij in de ochtend van 29 augustus 2017 stond ingeroosterd op een opdracht bij IHC Holland. Pinta Nieuwburg heeft er dan ook op mogen vertrouwen dat [eiser] op 29 augustus 2017 op genoemd werk zou verschijnen.
5.4
Van [eiser], die in de vakantie kennelijk met zijn auto naar Aksaray Turkije is gegaan (een afstand van zo’n 3.400 kilometer), had als goed werknemer mogen worden verwacht dat hij de thuisreis zo tijdig zou hebben aangevangen als nodig om op tijd terug te zijn in Nederland en aldus in staat te zijn de bedongen werkzaamheden op 29 augustus 2017 te hervatten, waarbij hij ook rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat onderweg enige vertraging in welke vorm dan ook, zoals files, oponthoud aan de grens of materiaalpech, op zou kunnen treden.
5.5
[eiser] stelt dat hij dit ook gedaan heeft, maar dat hij desondanks zijn werk niet tijdig heeft kunnen hervatten. De terugreis naar Nederland had, aldus [eiser], veel meer tijd in beslag genomen dan gebruikelijk, omdat hij onderweg autopech had gekregen. Hij beroept zich aldus op overmacht. Ter adstructie van zijn stelling heeft hij een foto overgelegd, die lijkt te zien op het verwisselen van een autoband.
5.6
Het beroep op overmacht kan [eiser] niet baten. Overmacht vereist dat een tekortkoming in de nakoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend, hetgeen het geval is indien de tekortkoming niet te wijten is aan zijn schuld, noch voor zijn rekening komt.
Nog afgezien dat de vertraging er niet aan in de weg zou hebben hoeven staan om conform de met hem gemaakte afspraak op 29 augustus 2017 op zijn werk te verschijnen - volgens eigen zeggen was hij immers in de nacht/vroege ochtend van 29 augustus 2017 om 2.00 uur thuisgekomen en hij had dus die ochtend, zij het na een wat korte nachtrust, aan het werk kunnen gaan - heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat de vertraging hem niet kan worden toegerekend. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.7
[eiser] heeft onvoldoende aannemelijk kunnen maken dat hij ruim op tijd is vertrokken uit Aksaray. Desgevraagd was [eiser] niet in staat eenduidig te verklaren wanneer hij de thuisreis is aangevangen. Hij heeft immers ter zitting verklaard dat hij reeds op donderdag 24 augustus, maar ook dat hij op vrijdag 25 augustus was vertrokken, terwijl hij in het verzoekschrift heeft aangevoerd dat hij op dinsdag 29 augustus 2017 om 2:00 ‘s nacht is thuisgekomen na een autoreis van ruim 3 dagen, hetgeen duidt op een vertrek (laat) op de avond van vrijdag 25 augustus dan wel pas in de nacht van vrijdag 25 augustus op zaterdag 26 augustus.
Verder heeft [eiser] onvoldoende duidelijk gemaakt waar hij de lekke band heeft gekregen. Uit de door hem in dit kader overgelegde foto volgt dat deze kennelijk is genomen op zaterdag 26 augustus 2017 om 13:18 uur, maar een plaatsaanduiding is er niet op vermeld. [eiser] heeft hij ter zitting verklaard dat hij zich niet precies meer kon herinneren waar hij de lekke band had gekregen. Hij meent dat dit ergens in voormalig Joegoslavië is geweest, mogelijk zo’n anderhalf uur na het passeren van de grens met Bulgarije, maar hij was daar niet zeker van en was niet in staat in dit kader nadere feiten en omstandigheden aan te geven.
Voorts valt op dat hij er voor heeft gekozen om de rest van het traject - even uitgaande van de juistheid van zijn herinnering een kleine twee derde van de totale reisafstand - op een reserveband af te leggen, wat met zich bracht dat hij (veel) langzamer dan gebruikelijk is met normale banden heeft kunnen rijden, waardoor de verdere thuisreis extra lang heeft geduurd. [eiser] heeft niet afdoende kunnen verklaren waarom hij voor deze oplossing heeft gekozen, terwijl hij mogelijk ook bij een lokale garage een andere normale band om het wiel had kunnen laten leggen, waardoor hij (ook) de resterende afstand met de gebruikelijke snelheid zou hebben kunnen afleggen, hetgeen een kortere reistijd met zich had kunnen brengen.
5.8
Voorts moet het hem, gelet op voornoemde keus, ruim van te voren duidelijk zijn geweest dat hij op deze manier mogelijk niet op tijd in Nederland terug zou kunnen zijn en hij had daarover dan ook eerder contact met zijn werkgever op kunnen en dienen te nemen dan pas in de middag van 29 augustus, teneinde deze niet alleen op de hoogte te stellen van de situatie, maar deze ook in de gelegenheid te stellen een passende oplossing te zoeken tegenover de klant waarbij [eiser] op 29 augustus te werk was gesteld.
[eiser] heeft in dit kader verklaard dat hij een sms bericht, als door hem als productie 5 bij het verzoekschrift overgelegd, aan zijn leidinggevende heeft willen verzenden. Hij was echter niet in staat aan te geven wanneer hij dit bericht zou hebben willen verzenden en waar hij zich op dat moment zou hebben bevonden, noch andere feiten en omstandigheden waaronder een en ander zou hebben plaatsgevonden, zodat aan de juistheid hiervan kan worden getwijfeld.
Wat hier ook van zij, het zou verder op zijn weg hebben gelegen om direct te controleren of het bericht daadwerkelijk was verzonden en zijn werkgever had bereikt. Dit klemt te meer gelet op de omstandigheid dat Pinta Nieuwburg bij zijn afwezigheid mogelijk een vervanger zou hebben willen zoeken om het werk bij de klant te laten doorgaan. Dat heeft [eiser] niet gedaan. Hij heeft immers kennelijk niet eerder dan dinsdagmiddag 29 augustus, nadat zijn leidinggevende hem had gezegd geen sms-bericht van hem te hebben ontvangen, de verzending geverifieerd, zodat hem toen pas was gebleken dat het verzenden van het bericht niet was gelukt in verband met onvoldoende bereik.
Een en ander heeft er toe geleid dat zijn werkgever dinsdagochtend van niets wist en dus te laat maatregelen heeft kunnen treffen, hetgeen [eiser] kan worden aangerekend.
5.9
Voorts heeft hij ter zitting verklaard dat hij na thuiskomst de wekker had gezet teneinde die ochtend tijdig wakker te worden om naar zijn werk te gaan, maar dat hij de wekker niet heeft horen afgaan en zich daardoor heeft verslapen. Dit is zonder nadere toelichting die ontbreekt niet te rijmen met de inhoud van het sms-bericht, waarin hij schrijft dat hij nog onderweg was en woensdag weer zal beginnen, in samenhang met de omstandigheid dat hij zegt toen nog niet te hebben geweten dat het bericht Pinta Nieuwburg niet had bereikt.
5.1
In rechte dient er dan ook van de worden uitgegaan dat [eiser] op 29 augustus 2017 zonder bericht van verhindering niet is verschenen op zijn werk, alsook dat dit in zijn risicosfeer ligt. Zoals hiervoor is overwogen kan dit in beginsel een dringende reden opleveren om de arbeidsovereenkomst niet langer te laten voortduren.
5.11
Pinta Nieuwburg heeft verder ter onderbouwing van het ontslag aangevoerd dat het onderhavige incident niet op zichzelf staat maar dat er herhaaldelijk (soortgelijke) incidenten hebben plaatst gevonden. [eiser] is al eerder, laatstelijk in maart 2017, door haar aangezegd en geschreven dat zij ontevreden was over zijn werkhouding en werktempo, waarbij zij [eiser] in die laatste brief heeft gewaarschuwd dat een volgende klacht met zich zou brengen dat er een maatregel zal worden genomen. Pinta Nieuwburg beschouwt het niet op het werk verschijnen op 29 augustus 2017 door [eiser] dan ook de spreekwoordelijke druppel die de reeds volle emmer heeft doen overlopen. Verder heeft zij diverse brieven overgelegd, vanaf 1998 tot meer recente datum, in welke brieven [eiser] meermaals wordt aangesproken op zijn inzet en productie (die Pinta Nieuwenburg beneden de maat achtte), zijn te laat komen, het zonder opgaaf van redenen niet op zijn werk verschijnen en het niet hervatten van werkzaamheden na arbeidsgeschikt verklaring door de bedrijfsarts.
5.12
Hoewel [eiser] heeft gesteld dat hij niet eerder zonder reden van het werk is weggebleven, heeft hij dat gelet op de inhoud van voornoemde brieven onvoldoende onderbouwd.
5.13
[eiser] heeft verder de in de brief van 9 maart 2017 genoemde incidenten deels betwist. Zo stelt hij wel degelijk de fysiotherapie hervat te hebben, hetgeen hij heeft onderbouwd met een schriftelijke verklaring van zijn fysiotherapeut. Dit leidt er toe dat het verwijt van Pinta Nieuwburg dat [eiser] het herstellingsproces frustreert door haar onvoldoende is onderbouwd. Ter zake van het monteren van de Armaflex heeft [eiser] aangevoerd dat dat werk langer had geduurd dan normaal, omdat hij aanzienlijk meer stuks had moeten monteren, zodat de juistheid van dit specifieke verwijt niet eenvoudig is vast te stellen.
5.14
Wat hier ook van zij uit de door Pinta Nieuwburg overgelegde stukken volgt dat zij [eiser] er ook in het verleden herhaaldelijk op heeft gewezen dat zij niet content was met werkhouding en werktempo van [eiser]. Echter uit die brieven volgt niet dat [eiser] - met name voor wat betreft zijn werkhouding - heeft begrepen en heeft moeten begrijpen waar Pinta Nieuwburg precies op doelde en wat zij op dit punt precies van [eiser] verwachte. Telkens heeft Pinta Nieuwburg volstaan met de algemene aanmerking dat zij niet tevreden was en dat [eiser] zijn werkhouding en werktempo diende te verbeteren, al dan niet aangevuld met de aanzegging dat bij uitblijven van verbetering [eiser] maatregelen kan verwachten. Van haar had echter mogen worden verwacht dat zij, juist nu verbetering in haar ogen uitbleef, nader had aangeduid waar zij precies op doelde en wat zij van [eiser] in dit opzicht verwachte.
5.15
Voorts wordt overwogen dat [eiser] weliswaar in de afgelopen jaren er meermaals op is gewezen dat bij niet verbetering van zijn werkhouding [eiser] maatregelen kan verwachten, zo ook in de laatste brief van 9 maart 2017, maar gesteld noch gebleken is dat dit er eerder toe heeft geleid dat Pinta Nieuwburg aan zo’n aanzegging enig gevolg heeft verbonden. Dit leidt er toe dat het zeer de vraag is in hoeverre [eiser] uit de brief van 9 maart 2017 heeft kunnen en moeten afleiden dat het Pinta Nieuwburg nu wel menens is en hij er vanaf dat moment serieus rekening mee heeft moeten houden dat hij bij een volgend incident zou kunnen worden geconfronteerd met een voor hem zeer verstrekkende maatregel als een ontslag op staande voet.
5.16
Alles overziende en rekening houdend met alle feiten en omstandigheden van het geval waaronder de leeftijd van [eiser], de lengte van het dienstverband en de vaststelling dat de “overige” verwijten niet voldoende vaststaan, komt de kantonrechter tot het oordeel dat het verlenen van een ontslag op staande voet, mede gelet op de ingrijpende gevolgen van een dergelijk ontslag niet een dringende reden ten grondslag ligt. Het verleende ontslag op staande voet wordt daarom vernietigd. [eiser] moet er echter wel ernstig rekening mee houden dat de zogenoemde emmer thans rijkelijk gevuld is en op overlopen staat en hem wordt dan ook aangeraden thans serieus aan de kritiekpunten te werken en zogezegd op zijn tellen te passen.
5.17
Nu het ontslag op staande voet niet in stand kan blijven leidt dit er toe dat de vordering voor wat betreft de weder tewerkstelling voor toewijzing gereed ligt. De kantonrechter ziet aanleiding de gevorderde dwangsom te matigen tot € 250,00 per dag en te maximeren tot € 5.000,00.
5.18
Nu Pinta Nieuwburg heeft erkend dat het bruto maansalaris € 3.850,00 bedraagt en niet heeft betwist dat [eiser] sedert 30 augustus 2017 geen loon meer heeft ontvangen, ligt ook de loonvordering voor toewijzing gereed.
5.19
Gelet op de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter echter aanleiding de gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW te matigen tot 0%.
5.2
Nu de primaire vordering wordt toegewezen komt de kantonrechter aan de beoordeling van de subsidiaire vordering niet toe.
5.21
De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren, des dat iedere partij zijn of haar eigen kosten draagt.
De beslissing
De kantonrechter:
vernietigt het op 30 augustus 2017 aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet;
veroordeelt Pinta Nieuwburg om [eiser] binnen 24 uur na betekening van deze beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat Pinta Nieuwburg hiermee in gebreke blijft, een en ander tot een maximum van € 5.000,00;
veroordeelt Pinta Nieuwburg om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 3.085,00 bruto per maand vanaf 30 augustus 2017 zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de respectieve loonbedragen, vanaf de dag der opeisbaarheid tot de dag van de algehele voldoening;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
898