ECLI:NL:RBROT:2017:9619

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2017
Publicatiedatum
7 december 2017
Zaaknummer
6200048 / CV EXPL 17-26695
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens vermeend bezit van drugs in gehuurde woning

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 1 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Waterweg Wonen (hierna: Waterweg) en een gedaagde huurder. Waterweg vorderde de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van de gedaagde, omdat deze volgens Waterweg in het gehuurde een handelshoeveelheid drugs zou hebben aangetroffen. De gedaagde, die sinds 27 juni 2014 de woning huurde, betwistte de beschuldigingen en voerde aan dat er geen sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat op 13 maart 2017 door de politie 282 roze pillen in de woning zijn aangetroffen, die later als een nieuwe psychoactieve stof zijn geïdentificeerd. De rechter oordeelde dat de aangetroffen pillen niet op de lijsten van de Opiumwet stonden en dat er geen bewijs was dat de gedaagde zich niet als een goed huurder had gedragen. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, waardoor de vordering van Waterweg tot ontbinding en ontruiming niet toewijsbaar was.

De rechter wees de vordering van Waterweg af en veroordeelde Waterweg in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde zijn vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in huurovereenkomsten en de noodzaak voor verhuurders om voldoende bewijs te leveren voor claims van tekortkomingen door huurders.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 6200048 / CV EXPL 17-26695
uitspraak: 1 december 2017
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Waterweg Wonen,
gevestigd te Vlaardingen,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 21 juli 2017,
gemachtigde: mr. K.J. van Bergenhenegouwen te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.J.E. Stout te Rotterdam.
Partijen zullen hierna worden aangeduid met ‘Waterweg’ en ‘[gedaagde]’.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 21 juli 2017, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek, met producties;
  • de akte uitlaten producties zijdens eiseres.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] huurt sinds 27 juni 2014 van Waterweg de woning gelegen aan het adres [straat-en plaatsnaam] (hierna: het gehuurde).
2.2.
Op de huurovereenkomst tussen partijen zijn de Algemene Bepalingen huurovereenkomst woonruimte (hierna: algemene bepalingen) van toepassing. Artikel 6.7. van deze algemene bepalingen luidt als volgt: ‘
Het is huurder niet toegestaan in het gehuurde hennep te kweken, dan wel andere activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld.
2.3.
Op 13 maart 2017 heeft de politie 282 roze pillen met daarop een supermanlogo in een plastic bakje op een nachtkastje in het gehuurde aangetroffen en in beslaggenomen.
2.4.
Bij proces-verbaal van 13 maart 2017 heeft de Unit Forensische Opsporing van de Politie Eenheid Rotterdam na onderzoek van de in beslag genomen pillen geconcludeerd dat deze pillen 2C-B bevatten. 2C-B is een verboden middel dat op lijst I van de Opiumwet staat.
2.5.
Op 28 maart 2017 heeft het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) naar aanleiding van de vraagstelling: ‘
Bevat het onderzoeksmateriaal een veelvoorkomende drug?’ het volgende gerapporteerd: ‘
Indien in de tabel als conclusie ‘-’ is vermeld, betekent dit dat er geen veelvoorkomende drugs in voor de drugsmarkt gebruikelijke samenstellingen werden aangetoond. De samenstelling van het onderzoeksmateriaal is onbekend, zie aanvullende informatie. Aanvullende informatie. Bij het onderzoek is gebleken dat het onderzoeksmateriaal een nieuwe psychoactieve stof (NPS) bevat, vermoedelijk een cathinon, maar onbekend is welke.
2.6.
Bij brief van 1 mei 2017 heeft Waterweg aan [gedaagde] medegedeeld dat zij de huurovereenkomst niet met hem wil voortzetten en is aan hem de gelegenheid gegeven uit eigen beweging tot opzegging over te gaan.
2.7.
Op 3 mei 2017 is [gedaagde] door de politierechter te Rotterdam vrijgesproken van de strafrechtelijke verdenking van het in bezit hebben van 141 gram 2C-B, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.8.
Bij besluit van 5 mei 2017 heeft de burgemeester van de gemeente [plaatsnaam] (hierna: de burgemeester) op grond van artikel 13b Opiumwet het gehuurde voor de duur van zes maanden gesloten.
2.9.
Bij brief van 8 mei 2017 heeft Waterweg de huurovereenkomst met [gedaagde] buitengerechtelijk ontbonden.
2.10.
Op 10 mei 2017 heeft de burgemeester het besluit van 5 mei 2017 ingetrokken.

3.De vordering

3.1.
Waterweg heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan haar vordering legt Waterweg - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft zich niet als een goed huurder in de zin van artikel 7:213 BW gedragen door in het gehuurde over een handelshoeveelheid drugs te beschikken. [gedaagde] heeft bovendien, naar analogie geredeneerd, het verbod van artikel 6.7. van de Algemene Bepalingen geschonden. Derhalve is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst aan de zijde van [gedaagde], zodat Waterweg het recht tot ontbinding van de huurovereenkomst toekomt. Het aanwezig hebben van een handelshoeveelheid drugs in een woning rechtvaardigt zonder meer de ontbinding van de huurovereenkomst.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft zich tegen de vordering verweerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot ontbinding en ontruiming, met veroordeling van Waterweg in de kosten van de procedure.
4.2.
[gedaagde] heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. [gedaagde] betwist een handelshoeveelheid drugs in het gehuurde te hebben bewaard. Niet is vastgesteld wat voor soort stof de aangetroffen pillen bevatten. [gedaagde] is niet tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Hij betwist te hebben gehandeld in strijd met artikel 7:213 BW, nu het louter voorhanden hebben van een verboden stof, waarvan in dit geval overduidelijk geen sprake is, op zich onvoldoende is om te komen tot een geslaagd beroep op dat artikel. Ook heeft hij niet gehandeld in strijd met hetgeen is bepaald in de Algemene Bepalingen. [gedaagde] heeft geen hennep gekweekt dan wel andere activiteiten verricht die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld en voor een analoge interpretatie van artikel 6.7. van de algemene huurvoorwaarden is in dit geval geen ruimte. Bovendien is een ontbinding van de huurovereenkomst, gelet op de laatste volzin van artikel 6:265 lid 1 BW en artikel 8 EVRM, thans niet gerechtvaardigd.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is in geschil of Waterweg het recht toekomt de huurovereenkomst met [gedaagde] te ontbinden. Vooropgesteld wordt dat artikel 6:265 BW bepaalt dat iedere iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
5.2.
Partijen twisten allereerst over de vraag of aan de zijde van [gedaagde] sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. Vaststaat dat de pillen die in het gehuurde zijn aangetroffen geen stof bevatten die voorkomt op de lijsten behorende bij de Opiumwet, zodat [gedaagde] in ieder geval niet is tekortgeschoten in de nakoming van artikel 6.7. van de algemene huurvoorwaarden. Met [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat voor een analoge interpretatie van voornoemd artikel in dit geval geen ruimte is, zodat ook die grond voor het bestaan van een tekortkoming wegvalt. Immers, het artikel benoemt heel duidelijk dat het moet gaan om activiteiten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld en niet is vast komen te staan dat de aangetroffen pillen op enigerlei wijze overeenkomsten vertonen met middelen die onder die wet vallen, nu vooralsnog onduidelijk is welke stof de pillen bevatten. Nu de aangetroffen stof onbekend is, houdt ook het standpunt dat [gedaagde] zich niet als een goed huurder zou hebben gedragen door in zijn woning over een handelshoeveelheid drugs te beschikken geen stand. Immers, slechts is vast komen te staan dat sprake is van pillen die een nieuwe psychoactieve stof bevatten. Van een handelshoeveelheid drugs is derhalve geen sprake. Nog daargelaten dat, om tot het oordeel te komen dat [gedaagde] zich niet als een goed huurder heeft gedragen, sprake moet zijn van meer omstandigheden dan slechts het enkele voorhanden hebben van een verboden stof.
5.3.
Nu de kantonrechter van oordeel is dat geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, zijn de door Waterweg gevorderde ontbinding en ontruiming niet toewijsbaar. Het verweer van [gedaagde] dat ontbinding van de huurovereenkomst thans niet gerechtvaardigd zou zijn, behoeft derhalve geen bespreking. De vordering wordt afgewezen.
5.4.
Waterweg zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Inzake de gevorderde rente over de proceskosten zal worden beslist zoals hierna vermeld.
5.5.
De apart door [gedaagde] gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering van Waterweg af;
veroordeelt Waterweg in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op:
- € 400 aan salaris voor de gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
en indien Waterweg niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op:
- € 205,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. van Boven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
32109