ECLI:NL:RBROT:2017:9566

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
5 december 2017
Zaaknummer
10/710237-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 november 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verklaring van de aangever als geloofwaardig werd beschouwd en de verdachte aanvallend handelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 29 juli 2017 in Spijkenisse opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan het slachtoffer door hem meermalen tegen de kaak te stompen, wat resulteerde in een gebroken kaak op drie plaatsen. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 4.079,73 aan de benadeelde partij, die bestond uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/710237-17
Datum uitspraak: 30 november 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman, mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 november 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van den Berg heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in het reclasseringsrapporten;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van
€ 4.079,73 ten aanzien van de immateriële schade en de kosten voor het verstrekken van de medische informatie, waarbij wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de tandartskosten.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 29 juli 2017 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (op drie plaatsen) gebroken kaak, heeft
toegebracht door die [naam slachtoffer 1] meermalen (met kracht) tegen de kaak te stompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid van het feiten van de verdachte

5.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de aangifte niet betrouwbaar is en dat de verklaring van de verdachte dit wel is. De verklaring van de verdachte wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] . Uit de verklaring van de verdachte volgt dat er sprake is van noodweer dan wel noodweerexces. De aangever heeft immers als eerste de verdachte geslagen die zich hiertegen verweerde door hem terug te slaan. De tweede uithaal van de verdachte naar de aangever is enkel veroorzaakt door een heftige gemoedsbeweging, te weten boosheid, als gevolg van die eerdere klap door de aangever. De verdachte dient primair te worden vrijgesproken dan wel subsidiair te worden ontslagen van rechtsvervolging, aldus de raadsman.
5.1.2.
Beoordeling
De verklaring van de aangever is specifiek en gedetailleerd. De aangever verklaarde dat de verdachte op hem afliep met de vraag wat hij daar deed op de hoek van de [straatnaam] te Spijkenisse. De aangever antwoordde de verdachte dat hij op de thuiskomst van zijn vriendin wachtte die op perceelnummer 12 woonde. De verdachte verzocht vervolgens de aangever met hem mee te lopen buiten het bereik van de camera’s, hetgeen de aangever deed. De aangever kreeg opeens een harde stomp op zijn kaak van de verdachte en kort daarna opnieuw een harde stomp op zijn kaak. Toen de verdachte nog een keer wilde uithalen, gaf de aangever hem een stoot met zijn elleboog. De verdachte viel, stond op en kwam weer op de aangever af. De aangever gaf hem toen nog een elleboogstoot.
Deze verklaring wordt op essentiële onderdelen ondersteund door de camerabeelden. Hieruit blijkt immers de voornoemde ontmoeting, het kort uit het zicht van de camera’s verdwijnen van zowel de aangever als de verdachte en het weer in beeld komen na enkele seconden. De aangever liep op dat moment al met de hand voor zijn mond. De verdachte liep op de aangever af en gaf hem een harde, gerichte stomp in het gezicht. Toen de verdachte weer naar aangever toeliep, gaf de aangever de verdachte een elleboogstoot, waardoor de verdachte viel. Daarna bewoog de verdachte zich nogmaals richting de aangever en gaf de aangever hem nogmaals een elleboogstoot.
De rechtbank acht gelet op de bovengenoemde feiten omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien de verklaring van de aangever geloofwaardig en gaat daarom uit van zijn lezing van het gebeuren. De rechtbank komt op grond hiervan tot het oordeel dat het handelen van de verdachte aanvallend is geweest. Een situatie waarin noodweer toelaatbaar was, is niet aannemelijk. Het beroep op noodweer en noodweerexces wordt dan ook verworpen.
Er zijn voorts geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.
Het bewezen feit levert op:
zware mishandeling.
Er zijn ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zonder aanleiding het slachtoffer zwaar mishandeld door hem tweemaal zodanig hard op de kaak te stompen dat de kaak hierdoor op vier plaatsen is gebroken. Daarmee heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijk zinloos geweld nog lang de lichamelijke en/of psychische gevolgen daarvan dagelijks kunnen ondervinden. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en hetgeen de advocaat van het slachtoffer ter zitting naar voren heeft gebracht, is gebleken dat de zware mishandeling grote negatieve gevolgen voor het slachtoffer heeft. De kiezen van het slachtoffer passen niet goed meer op elkaar en de mond sluit niet volledig, waardoor er voedsel en drank ongewild uit zijn mond kan lopen. Het slachtoffer heeft daarnaast onzekerheid over het volledig herstel van het gebit. Dit leidt voor hem tot stress, schaamte en vermijdingsgedrag in sociale aangelegenheden.
6.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 oktober 2017, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen is veroordeeld voor (ernstige) geweldsdelicten. Dit werkt strafverzwarend.
6.2.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft twee rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd 31 oktober en 16 november 2017. Deze rapporten houden kort weergegeven het volgende in.
De verdachte vertoonde vanaf jonge leeftijd gedragsproblemen, kwam in aanraking met justitie, had een moeilijke jeugd en stond in het verleden geregistreerd als een veelpleger. De verdachte is voornamelijk wegens vermogens- en geweldsdelicten veroordeeld, zodat er sprake is van een delictpatroon. Uit een in 2012 opgesteld Pro Justitia rapport blijken aanwijzingen van een persoonlijkheidsstoornis (met name antisociaal). Uit het huidige onderzoek van de reclassering blijkt dat er problemen zijn op verschillende leefgebieden die de kans op recidive verhogen: een patroon van antisociale gedragingen, problemen op het gebied van denkpatronen, gedrag en vaardigheden, het ontbreken van een dagbesteding en de aanwezigheid van schulden. De verdachte vertoont impulsief en agressief gedrag en heeft gebrekkige copingsvaardigheden waardoor hij telkens in aanraking komt met justitie, met name op het gebied van geweldsdelicten. De verdachte heeft enige mate van zelfinzicht en heeft nu een positieve houding ten opzichte van diagnostiek en behandeling. Hij komt intrinsiek gemotiveerd over. Het recidiverisico wordt als hoog/gemiddeld ingeschat op grond van voornoemde problemen. Om dit te verminderen dient de verdachte te werken aan zijn gedrag, houding en copingmechanisme. De doorverwijzing naar een forensische ambulante zorginstelling voor diagnostiek met een behandelverplichting en de oplegging van reclasseringstoezicht is daarom noodzakelijk.
De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandelverplichting, een contactverbod met het slachtoffer en een inspanningsverplichting om een passende baan of een andere vorm van dagbesteding te verkrijgen.
De reclassering adviseert voorts de dadelijke uitvoerbaarheid van voornoemde voorwaarden.
De kans is aanzienlijk dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Doel is het verminderen van het risico op geweldsdelicten door de directe start van het toezicht en de andere, voornoemde bijzondere voorwaarden.
De rechtbank kan zich vinden in de bovengenoemd advies en sluit zich hierbij aan.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank houdt er in het nadeel van de verdachte rekening mee dat hij reeds eerder voor geweldsdelicten in aanraking met politie en justitie is gekomen en dat zijn laatste veroordeling is van 11 januari 2016 wegens een geweldsfeit.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw dergelijke geweldsfeiten te plegen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden
dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Deze voorwaarden houden kort weergegeven in: (i) het verplicht meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek (diagnostiek) bij de forensische ambulante zorginstelling De Waag te Rotterdam of een soortgelijke instelling en het verplicht opvolgen van de daaruit voortkomende adviezen, ook wanneer dit inhoudt een behandeling en/of een training, (ii) een contactverbod met het slachtoffer, [naam slachtoffer 1] , (iii) een inspanningsverplichting om een passende baan of een andere vorm van dagbesteding te verkrijgen en behouden en (iv) reclasseringstoezicht.
De rechtbank komt alles afwegend tot het oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden is.

7.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd
[naam benadeelde]: ter zake van het
tenlastegelegde strafbare feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 2.734,21 aan materiële schade, € 4.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade en € 79,73 aan proceskosten.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de immateriële schade van € 4.000,-, de proceskosten van € 79,73 en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de tandartskosten.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair de niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit op grond van het door haar aangevoerde beroep op noodweer(exces) en subsidiair de medeschuld van de aangever, omdat hij als eerste een stoot uitgedeeld heeft. Daarnaast blijkt niet dat de tandartskosten daadwerkelijk worden gedragen door de aangever en blijkt niet de causale relatie tussen de gebroken kaak en de opgevoerde tandarts- c.q. mondhygiënistposten en het opvragen van informatie bij de psycholoog. De gevorderde immateriële schade is te hoog in vergelijking met soortgelijke zaken en dient daarom te worden gematigd.
7.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het primair bewezenverklaarde strafbare feit materiële schade is toegebracht. Er zijn geen gronden gebleken op basis waarvan sprake is van medeschuld aan de zijde van de benadeelde partij, mede gelet op de verwerping van het beroep op noodweer.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdediging met betrekking tot de hoogte van de begrote tandartskosten, zou deze vordering van de benadeelde partij nader onderbouwd dienen te worden. Dit zou een nader onderzoek vereisen en een onevenredige belasting opleveren voor dit strafproces. De rechtbank laat dit onderzoek daarom achterwege. Wel acht de rechtbank aannemelijk dát de benadeelde partij tandartskosten zal moeten maken, gelet op de geconstateerde botbreuken. Bovendien blijkt uit het dossier dat er ook sprake is van andere gebitsschade, zoals bijvoorbeeld een losse tand. Een deel van deze kosten kan – zonder nadere bewijsvoering – naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,--, zodat dit deel van de vordering wordt toegewezen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat ook de kosten van het opvragen van medische informatie rechtstreekse schade is die voortvloeit uit het bewezenverklaarde, nu het redelijke kosten betreft ter vaststelling en begroting van schade en aansprakelijkheid. Deze kosten van € 79,73 worden dan ook geheel toegewezen.
Verder is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal worden vastgesteld op € 2.500,-, gelet op toegewezen bedragen in soortgelijke zaken.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 29 juli 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 4.079,23, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De rechtbank ziet geen aanleiding termijnbetalingen vast te stellen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
2 maanden (twee)niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaren, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met de heer [naam slachtoffer 1] , gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
2. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
3. de veroordeelde wordt verplicht mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek (diagnostiek) bij forensische ambulante zorginstelling De Waag te Rotterdam of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich te houden aan de daaruit voortkomende adviezen, ook wanneer dit behandeling en/of training inhoudt, gedurende de proeftijd, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
4. de veroordeelde zal gedurende de proeftijd verplicht zijn om zich in te spannen om een door de toezichthouder goedgekeurde, passende dagbesteding te verkrijgen en/of te behouden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat alle hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, te betalen een bedrag van
€ 4.079,73 (zegge: vierduizend negenenzeventig euro en drieënzeventig eurocent), bestaande uit € 1.579,73 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 4.079,73(hoofdsom,
zegge: vier duizend negenenzeventig euro en drieënzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 4.079,73 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. C.H.W.M. Sterk en W.H.S. Duinkerke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 29 juli 2017 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
aan [naam slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een (op drie plaatsen) gebroken kaak, heeft
toegebracht door die [naam slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal (telkens) (met
kracht) tegen de kaak, althans het hoofd, te stompen, althans te slaan;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juli 2017 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [naam slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht) tegen de kaak,
althans het hoofd, heeft gestompt, althans geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juli 2017 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
[naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal
(telkens) (met kracht) tegen de kaak, althans het hoofd, te stompen, althans
te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een (op drie
plaatsen) gebroken kaak ten gevolge heeft gehad;