ECLI:NL:RBROT:2017:9496

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
4 december 2017
Zaaknummer
10/661226-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en gevaar op de weg

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 november 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en het veroorzaken van gevaar op de weg. De verdachte heeft op 27 augustus 2016 in Rotterdam geprobeerd zijn broer met een mes te verwonden terwijl deze in een auto zat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen met een mes op zijn broer heeft ingestoken, maar dat het voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Daarnaast heeft de verdachte met zijn auto gevaar veroorzaakt door met verhoogde snelheid achteruit te rijden, waarbij zijn vader klem kwam te zitten tussen zijn voertuig en een ander voertuig. De officier van justitie had vrijspraak geëist voor enkele tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank heeft de verdachte voor de poging tot zware mishandeling en het veroorzaken van gevaar op de weg veroordeeld. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 7 dagen opgelegd, alsook een taakstraf van 120 uur, waarvan 40 uur vervangende hechtenis. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor een geweldsmisdrijf, maar er zijn wel eerdere overtredingen van de Wegenverkeerswet geconstateerd. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd en de verdachte is schuldig bevonden aan de feiten zoals ten laste gelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/661226-16
Datum uitspraak: 7 november 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
gemachtigd raadsvrouw mr. I. Saey, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. M. Luijpen, heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair en 2 impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair, 2 impliciet subsidiair en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte voor de onder 1 impliciet subsidiair en 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 77 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 70 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf voor de duur van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis;
  • schuldigverklaring, doch geen oplegging van een straf of maatregel ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering ten aanzien van feit 1 impliciet subsidiair en feit 3
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair en 3 tenlastegelegde geen verweren gevoerd. Deze feiten zullen zonder nadere motivering bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 2 impliciet subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Doordat de verdachte hard achteruit reed, is zijn vader klem komen te zitten tussen zijn voertuig en een ander voertuig. Door zo te handelen bestond de aanmerkelijke kans dat de vader van verdachte zwaar lichamelijk letsel bij zou oplopen en heeft verdachte die kans bewust aanvaard.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat er bij de verdachte sprake is geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn vader. De verdachte heeft verklaard dat hij per ongeluk tegen zijn vader is aangereden. Ook overigens blijkt niet van het (boos) opzet van de verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat toen de verdachte en zijn broer in de woning ruzie hadden en vervolgens achter elkaar de woning verlieten, hun vader zich in de woning bevond. De verdachte is nadat hij zijn broer buiten met een mes had gestoken, in een auto gestapt en met verhoogde snelheid vanuit een parkeervak achteruit gereden. Nu zijn vader kort ervoor nog in de woning was, is aannemelijk dat verdachte zich er niet van bewust was dat de kans bestond dat zijn vader zich achter de auto bevond waarin de verdachte achteruit reed en dat hij door de auto geraakt zou worden met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel doet zich alleen daarom al niet voor. Zodoende is bij de verdachte evenmin sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn vader.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu er door de raadsvrouw geen verweer is gevoerd tegen de bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair en 3 ten laste gelegde. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte deze feiten heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 27 augustus 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (terwijl die [naam slachtoffer 1] in een auto zat) door een geopend portierraam meermalen met een mes op die [naam slachtoffer 1] heeft ingestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 27 augustus 2016 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Hugo de Grootstraat, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen aldaar vanuit een parkeervak (met verhoogde snelheid) achteruit is gereden, zulks terwijl achter zijn verdachte's voertuig een ander voertuig, auto, stond en tussen genoemde voertuigen een voetganger zich op (zeer) korte afstand achter zijn verdachte's voertuig bevond en (vervolgens) tegen die voetganger en die auto is aangereden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. impliciet subsidiair
poging tot zware mishandeling;
3.
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn eigen broer. Nadat de broer van de verdachte de gezamenlijke woning had verlaten en in een auto was gaan zitten, is de verdachte achter hem aan gegaan en heeft vervolgens door het geopende autoraam met een mes in de hand(en) en het been van zijn broer gestoken. Hierdoor heeft het slachtoffer letsel opgelopen. Dat het letsel relatief gering was, is niet aan de verdachte te danken. In de handen en benen bevinden zich pezen, spieren en aderen waardoor het handelen van de verdachte zomaar zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer tot gevolg had kunnen hebben. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat het steekincident plaatsvond na een heftig conflict tussen de verdachte en het slachtoffer in de woning, waarbij laatstgenoemde zich eveneens agressief gedroeg en de verdachte onder meer met een mesje had bedreigd.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg. Na het steekincident is de verdachte namelijk in de auto van zijn vader gestapt en met verhoogde snelheid achteruit uit een parkeervak gereden, terwijl zijn vader zich achter zijn voertuig bleek te bevinden evenals de auto van één van zijn broers. De verdachte heeft door zo te handelen de auto van zijn broer geraakt alsmede zijn vader die tussen beide auto’s beklemd raakte. Ook dit handelen rekent de rechtbank de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
27 september 2017 op naam van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf. Wel heeft de rechtbank in 2017 een geldboete aan de verdachte opgelegd wegens overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 in 2015.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft twee rapportages over de verdachte opgemaakt, gedateerd
13 februari 2017 en 15 februari 2017. Deze rapporten houden onder andere het volgende in.
De verdachte heeft zich een aantal keer niet gehouden aan zijn meldplichtafspraken. Hiernaast is hij niet verschenen op de ingeplande intakegesprekken bij GGZ-instelling Palier. De kans op herhaling wordt mede hierdoor verhoogd aanwezig geacht. De reclassering ziet de verdachte als een niet meewerkende verdachte. Desondanks adviseert zij in geval van een veroordeling een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en een verplichting om mee te werken aan een plaatsing bij een passende instelling voor begeleid wonen en het vinden en behouden van een woning/kamer.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit en gelet op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van - in beginsel - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In de eerder genoemde omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, ziet de rechtbank echter aanleiding de gevangenisstraf voor het overgrote deel te vervangen door een taakstraf van na te noemen omvang.
Ook zal de rechtbank ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit, anders dan de eis van de officier van justitie, een taakstraf van na te noemen duur opleggen, gelet op de ernstige gevolgen hiervan.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
In beslag genomen voorwerp
Op de in de zaak behorende lijst van in beslag genomen voorwerpen staat vermeld
1 vleesmes, kleur rood. Uit het dossier is niet gebleken welk mes dit betreft. Hierin is slechts vermeld dat een zwart uitklapbaar mes in beslag is genomen, terwijl daarnaast is beschreven dat een rode schroevendraaier op de salontafel lag. Verder is in het dossier vermeld dat de inbeslaggenomen goederen aan de rechthebbenden zijn teruggegeven.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie was niet op de hoogte van het bestaan van de genoemde lijst en stelt zich op het standpunt dat het voorwerp vernietigd kan worden zonder dat de rechtbank een beslissing neemt met betrekking tot het in beslag genomen goed.
8.3.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw geeft te kennen hier geen bezwaar tegen te hebben.
8.4.
Beoordeling
Nu uit het dossier niet blijkt dat het genoemde mes een met toepassing van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering inbeslaggenomen voorwerp is ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, zal de rechtbank hierover geen beslissing nemen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 45, 62, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit tot een taakstraf voor de duur van
40 (veertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. K. Bakker en F.A. Hut, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 27 augustus 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (terwijl die [naam slachtoffer 1] in een auto zat) door een geopend portierraam meermalen met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp op die [naam slachtoffer 1] heeft ingestoken, in elk geval die [naam slachtoffer 1] met een mes in diens been en/of diens hand heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 27 augustus 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met verhoogde snelheid) met een auto (achteruit) op die [naam slachtoffer 2] is ingereden, in elk geval (met verhoogde snelheid) met een auto tegen die [naam slachtoffer 2] is aangereden, waardoor die [naam slachtoffer 2] werd ingeklemd tussen de door verdachte bestuurde auto en een andere auto, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 27 augustus 2016 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Hugo de Grootstraat, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen aldaar vanuit een parkeervak (met verhoogde snelheid) achteruit is gereden, zulks terwijl achter zijn verdachte's voertuig een ander voertuig, auto, geparkeerd stond en/of tussen genoemde voertuigen een voetganger zich op (zeer) korte afstand achter zijn verdachte's voertuig bevond en/of (vervolgens) tegen die voetganger en/of die auto is aangereden en/of gebotst.