In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 november 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van harddrugs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte samen met anderen een persoon van het leven wilde beroven. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en anderen.
Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van harddrugs. De verdachte had op 11 april 2017 in Rotterdam 2,7 gram heroïne en 2,3 gram cocaïne in zijn huurauto, waarvan de sleutels en de huurovereenkomst op zijn naam stonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk deze drugs aanwezig had, aangezien hij de auto gedurende een langere periode had gehuurd en er gebruik van had gemaakt. De drugs waren verborgen in de auto, wat de rechtbank als een aanwijzing voor de wetenschap van de verdachte over de aanwezigheid van de drugs beschouwde.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte voor het eerste feit was vrijgesproken. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij op nihil vastgesteld, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.