In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 6 december 2017 vonnis gewezen in de zaak tussen eiser en drie gedaagden. De zaak betreft een onrechtmatige daad, waarbij eiser schadevergoeding vordert van de gedaagden wegens openlijke geweldpleging. De procedure is voortgekomen uit een strafzaak waarin gedaagde 2 is veroordeeld, maar waarbij hij cassatie heeft ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er dwingend bewijs bestaat tegen gedaagde 1 en gedaagde 3, aangezien zij geen hoger beroep hebben ingesteld tegen eerdere vonnissen van de politierechter. De rechtbank heeft de gedaagden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het dwingende bewijs van hun onrechtmatig handelen. De rechtbank benadrukt dat de gedaagden hun tegenbewijs in één keer moeten leveren en dat eiser aanvullend bewijs moet aanleveren na de tegenbewijslevering. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en bepaalt dat de gedaagden binnen twee weken na het vonnis moeten aangeven hoe zij hun tegenbewijs willen leveren, hetzij door getuigen, hetzij door bewijsstukken. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de toepassing van dwingend bewijs in civiele procedures en de gevolgen van strafrechtelijke veroordelingen voor civiele aansprakelijkheid behandelt.