ECLI:NL:RBROT:2017:9290

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
24 november 2017
Zaaknummer
ROT 16/3502
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WGA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. I.H.T. van Beekhuizen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door J.M.J. Joostens. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat de mate van zijn werkhervattingsuitkering (WGA-uitkering) had herzien naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-80%, met ingang van 24 juni 2015. Dit besluit was gebaseerd op de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser was van mening dat zijn arbeidsongeschiktheid niet correct was vastgesteld en dat hij niet in staat was om de door verweerder geduide functies te vervullen.

De rechtbank heeft het procesverloop in detail beschreven, inclusief de besluiten van verweerder en de medische beoordelingen die zijn uitgevoerd. Eiser had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar na herbeoordeling was zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 57,98%. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat de medische beperkingen van eiser correct zijn vastgesteld. Eiser heeft aangevoerd dat zijn rugklachten onvoldoende zijn onderzocht, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de herziening van de WGA-uitkering door verweerder terecht was en dat eiser niet in aanmerking kwam voor een hogere mate van arbeidsongeschiktheid. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/3502

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 november 2017 in de zaak tussen

[eiser], te Rotterdam, eiser,
gemachtigde: mr. I.H.T. van Beekhuizen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: J.M.J. Joostens.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de mate van eisers werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) met ingang van 24 juni 2015 herzien op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-80%, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 57,98%.
Bij besluit van 11 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden in afwachting van de uitkomst op een nieuwe aanvraag van eiser.
Bij brief van 12 september 2017 heeft eiser een reactie toegestuurd.
Nadat partijen, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet hebben verklaard een nadere zitting te willen, heeft de rechtbank het onderzoek op 7 november 2017 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden in afwachting van verweerders beslissing op een nog in te dienen aanvraag van eiser wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid, omdat een (eventueel) toegenomen arbeidsongeschiktheidspercentage van invloed kon zijn op het procesbelang van eiser in deze beroepszaak. Bij brief van 12 september 2017 heeft eiser de rechtbank, onder overlegging van verweerders besluitvorming van 18 augustus 2017, meegedeeld dat eiser zijn beroep handhaaft, nu het arbeidsongeschiktheidspercentage met ingang van
1 maart 2017, 50,06% bedraagt. De rechtbank stelt vast dat eiser onverkort procesbelang heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep en gaat over tot beoordeling hiervan.
2. Eiser is ten gevolge van lichamelijke klachten (rechterenkel) op 22 mei 2012 uitgevallen voor zijn werk als service technicus. In februari 2013 heeft eiser een
auto-ongeval gekregen, waarna eisers rugklachten als gevolg van een auto-ongeval in 1987 terugkwamen. Bij besluit van 18 maart 2014 heeft verweerder eiser met ingang van 20 mei 2014 een WGA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een, in het toekenningsbesluit aangekondigde, eerstejaarsherbeoordeling, heeft verweerder opnieuw de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser onderzocht.
Ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft de verzekeringsarts op 8 juni 2015 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen een aantal gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt 57,98% lager dan het maatmaninkomen van eiser.
3.1.
In het kader van de heroverweging heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 16 maart 2016 geconcludeerd dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig en volledig is geweest en dat de beperkingen die uit dat onderzoek naar voren zijn gekomen voldoende zijn onderkend bij het opstellen van de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter wel aanleiding gezien de FML aan te scherpen op het item “zitten”. Eiser wordt niet langer in staat geacht twee uur achtereen te zitten. Zitten is beperkt naar één uur achtereen, met de nuancering dat dit niet in een gedwongen zithouding kan. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft blijkens het rapport van 8 april 2016 de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van eiser onderschreven. Ten aanzien van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangebrachte verdergaande beperking ten aanzien van het item “zitten”, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat de drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen signaal afgeven op de duur van het zitten, zodat de functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden.
4. Eiser voert aan, zoals ter zitting ook toegelicht, dat hij in het geheel geen werkzaamheden kan verrichten als gevolg van de pijnklachten en de functionele beperkingen. Subsidiair stelt eiser dat verweerder hem onvoldoende beperkt heeft geacht. De rugproblematiek is onvoldoende onderzocht. Eiser is niet in staat de door verweerder geduide functies te vervullen.
5.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 21 juli 2016 geconcludeerd dat geen nog niet bekende medische informatie is overgelegd en dat geen aanleiding bestaat van het eerder ingenomen standpunt af te wijken.
5.2.
Bij brief van 16 februari 2017 heeft eiser het concept-rapport van orthopeed Kleipool van 5 augustus 2016, de reactie daarop van de medisch adviseur van (de gemachtigde van) eiser van 14 september 2016, de reactie van orthopeed Kleipool van 13 oktober 2016, de reactie van de medisch adviseur van 1 december 2017 en de reactie van orthopeed Kleipool van 10 januari 2017 overgelegd.
5.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 14 maart 2017 opgemerkt dat in de bezwaarfase al kon worden beschikt over een expertise rapport van neurochirurg Dokkum van 11 november 2014. De nu overgelegde medische rapporten werpen daarop geen nieuw licht. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is met alle geobjectiveerde medische klachten rekening gehouden en geeft de overgelegde informatie geen aanleiding van dit standpunt af te wijken.
6. Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
7.1.
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht met ingang van 24 juni 2015 heeft vastgesteld naar een mate tussen de 35% en 80%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de aan hem voorgehouden functies te verrichten.
7.2.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op anamnese, eigen (lichamelijk) onderzoek door de primaire verzekeringsarts en medische informatie van de behandelend sector. De verzekeringsarts heeft aanleiding gezien om, vóór de FML op te stellen, de meest recente gegevens van de behandelend orthopeed op te vragen en bij de beoordeling te betrekken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en was aanwezig bij de hoorzitting op 10 november 2015.
Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd geeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd geconcludeerd dat niet werd voldaan aan de strikte uitzonderingscriteria van de standaard “Geen duurzaam benutbare mogelijkheden” uit het Schattingsbesluit en dat de verzekeringsarts dan ook gehouden was de (beperkte) arbeidsmogelijkheden vast te stellen en in een FML vast te leggen. Eisers stelling dat de rugproblematiek onvoldoende onderzocht is, slaagt niet. De rapportage van de verzekeringsarts van 30 maart 2015 geeft blijk van onderzoek aan de rug. Blijkens de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 maart 2016 heeft deze verzekeringsarts aanleiding gezien de FML aan te passen voor het item “zitten”. Voor een verdergaande beperking ziet de rechtbank, in de door eiser overgelegde medische informatie, waarvan een aanzienlijk gedeelte geen betrekking heeft op de datum hier in geding, geen aanleiding. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep vervolgens niet de door eiser gewenste beperkingen in de FML heeft opgenomen ten aanzien van de rugklachten, betekent niet dat het onderzoek naar de rugklachten onzorgvuldig is geweest.
7.3.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt, zodat deze functies voor eiser geschikt zijn.
7.4.
Vergelijking van het inkomen dat eiser in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 57,98%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is door verweerder dus terecht bepaald op meer dan 35%, maar minder dan 80%.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, en mr. A. Hello en
mr. drs. H.M. Braam, leden, in aanwezigheid van mr. J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.