ECLI:NL:RBROT:2017:928

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
6 februari 2017
Zaaknummer
10/661230-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in penitentiaire inrichting met gevaar voor anderen

Op 31 januari 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 september 2016 brand heeft gesticht in zijn cel in de penitentiaire inrichting 'De Schie' te Rotterdam. De verdachte, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was, werd beschuldigd van opzettelijke brandstichting, waarbij gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte veroordeeld moest worden tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.

Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de verdachte een matras in brand had gestoken, wat leidde tot rookontwikkeling en schade aan de cel. De verdediging voerde aan dat de brand per ongeluk was ontstaan door een achtergelaten sigaret, maar de rechtbank verwierp dit argument op basis van forensisch bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk vuur in aanraking had gebracht met de matras, wat resulteerde in brand en gevaar voor andere gedetineerden en personeel.

De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en er waren geen omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/661230-16
Datum uitspraak: 31 januari 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [naam PI] ,
raadsman W.J.J. Trooster, advocaat te Vlaardingen.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. I. Streefland heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Primair is betoogd dat de verdachte niet opzettelijk een brand heeft veroorzaakt, maar dat de brandschade per ongeluk is ontstaan door een sigaret die de verdachte heeft achtergelaten bij de matras. De deken heeft hij alleen gebruikt om het vuur te doven. Indien opzet op brandstichting toch bewezen wordt geacht, is subsidiair bepleit dat er geen sprake is van een voltooid delict en hooguit sprake is van een (ondeugdelijke) poging tot brandstichting.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van het dossier en de behandeling van de zaak ter terechtzitting kunnen de
volgende feiten als vaststaand worden aangemerkt.
Op 3 september 2016 is een waarnemingsalarm afgegaan vanuit cel D213 bij penitentiaire inrichting De Schie, de cel waar de verdachte op dat moment - als enige - gedetineerd zat. In de cel zijn een matras en deken met brandschade aangetroffen, evenals een aansteker en een doosje lucifers. Medewerkers van de penitentiaire inrichting hebben gezien dat van de matras een sterke rookontwikkeling afkwam.
Uit het forensisch onderzoek is het volgende naar voren gekomen. Er is sprake geweest van een brandhaard op de matras in de cel. Ongeveer in het midden van de matras is aan weerszijden brandschade waargenomen. De betreffende matras is gemaakt van brandvertragend materiaal. Er is geen elektrische apparatuur aangetroffen die het ontstaan van deze brand had kunnen verklaren.
De onderzoekers hebben een reconstructie gemaakt van het scenario dat de verdachte als verklaring heeft gegeven, namelijk dat de brandschade zou zijn ontstaan door een brandende sigaret die hij zou hebben achtergelaten bij de matras. Proefondervindelijk is gebleken dat een brandende sigaret die op deze matras van brandvertragend materiaal ligt, niet de schade veroorzaakt zoals de schade die is waargenomen op de matras die in de cel is aangetroffen.
Verder is gebleken dat als er bij de matras een constante ontstekingsbron in de vorm van bijvoorbeeld een aansteker wordt gehouden, het materiaal van de matras gaat branden. Indien de ontstekingsbron bij de matras werd verwijderd, doofde het vuur in de matras weer. Dit geeft aan dat het materiaal van de matras zelfdovend is en niet zonder ontstekingsbron kan blijven branden. Gelet op de hoeveelheid brandschade aan de matras, is het zeer aannemelijk dat er een brandhaard voor een langere tijd bij de matras is gehouden. De conclusie van de onderzoekers is dat de brand zeer waarschijnlijk door brandstichting is ontstaan.
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte de matras in brand heeft gestoken door hier langere tijd een ontstekingsbron bij te houden. Het verweer van de verdachte dat de brandschade zou zijn ontstaan door een achtergelaten sigaret is, gelet op bovengenoemd forensisch onderzoek, niet aannemelijk en wordt verworpen.
Dat het aangestoken vuur vrijwel direct moet zijn gedoofd zodra de ontstekingsbron bij de matras is verwijderd, maakt niet dat er geen sprake is geweest van brandstichting. Het subsidiaire verweer dat hooguit sprake zou zijn van een poging tot brandstichting wordt daarom eveneens verworpen.
Door brand te stichten in een penitentiaire inrichting waar ook medegedetineerden en personeel aanwezig zijn, was gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte de matras in zijn cel in brand heeft gestoken waardoor brand is ontstaan, terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 3 september 2016 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht in een cel van de penitentiaire inrich
ting "De Schie", immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een matras, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en die matras gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in de cel waar hij gedetineerd was een matras in brand gestoken. De matras is als gevolg van vuur en hitte beschadigd. Door brand te stichten in een penitentiaire inrichting, heeft de verdachte geen oog gehad voor de mogelijke gevaren voor andere gedetineerden en het personeel van de penitentiaire inrichting, zeker nu de gedetineerden niet eenvoudig kunnen vluchten.
Dat het vuur uiteindelijk niet is opgelaaid heeft als oorzaak dat de matras is gemaakt van brandvertragend materiaal of geïmpregneerd is met een brandvertragend product. Dit is dus niet te danken aan een omstandigheid van de wil van verdachte afhankelijk. Door de verbranding van de matras is er in de cel veel rook ontstaan. Deze rook is niet alleen door de verdachte, maar ook door twee medewerkers van de penitentiaire inrichting ingeademd, die de verdachte uit de cel hebben gehaald.
Ook is door de brand schade veroorzaakt aan goederen en de vloer van de cel, toebehorende aan de penitentiaire inrichting.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 november 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.2.2.
Rapportage
Psycholoog R. Zwaan heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 december 2016. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij de verdachte is hoogstwaarschijnlijk sprake van zwakbegaafdheid en in zijn persoonlijkheid worden trekken van antisociale en de borderlinepersoonlijkheid aangetroffen. Er is onvoldoende informatie om op grond hiervan met voldoende zekerheid tot een diagnose te komen waarbij verregaande uitspraken over persoonlijkheidspathologie worden gedaan en die serieuze consequenties voor onderzochte kunnen hebben. Ernstige psychiatrische stoornissen kunnen wel worden uitgesloten.
Omdat de verdachte het ten laste gelegde ontkent kan de vraag of hij ten tijde van het tenlastegelegde toerekeningsvatbaar was niet worden beantwoord.
Gelet op deze rapportage neemt de rechtbank bij de straftoemeting in aanmerking dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar is.
Straffen
Gelet op het gevaarzettende karakter van deze brandstichting, is de rechtbank van oordeel dat hierop gereageerd dient te worden met een gevangenisstraf. Hieraan doet niet af dat de uiteindelijke gevolgen van de brand relatief beperkt zijn gebleven. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. M.V. Scheffers en W.H.S. Duinkerke, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 januari 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 3 september 2016 te Rotterdam opzettelijk brand heeft
gesticht in een cel van de penitentiaire inrich
ting "De Schie", immers heeft
verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende lucifer en/of een aansteker,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een matras
en/of een deken, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan
brand is ontstaan en/of die matras en/of die deken geheel of gedeeltelijk is /
zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te
duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht