ECLI:NL:RBROT:2017:9274

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
24 november 2017
Zaaknummer
10/730089-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling op de openbare weg met ernstige verwondingen als gevolg

Op 17 november 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 juli 2017 in Rotterdam een gewelddadige aanval heeft gepleegd op een slachtoffer. De verdachte gooide tweemaal een steen naar het slachtoffer, wat resulteerde in een gebroken kaak. Vervolgens stak hij het slachtoffer met een mes in de zij, wat leidde tot een scheur in de milt en een bloeding in de buik. De rechtbank oordeelde dat het louter toeval was dat het slachtoffer deze aanval overleefde. De verdachte had een beroep gedaan op noodweer, maar dit werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte begeleiding en gedragsinterventies nodig had en legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd een schadevergoeding voor het slachtoffer toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral omdat de geweldsuitbarsting plaatsvond op een openbare plek, onder het oog van omstanders. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat invloed had op de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/730089-17
Datum uitspraak: 17 november 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsvrouw mr. M.G.J. Plat, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 november 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.D. van den Berg heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair (poging tot doodslag) en 2 subsidiair (poging tot zware mishandeling) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, waarbinnen de verdachte dient mee te werken aan de door de gedragsdeskundigen geadviseerde gedragsinterventies;
  • bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde.

4.Waardering van het bewijs

Vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk opzet
De verdachte heeft de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde handelingen bekend.
De verdachte heeft tweemaal opzettelijk van korte afstand een steen tegen het slachtoffer aan gegooid. Een van de stenen raakte het slachtoffer vol in het gezicht. Nu het gezicht een kwetsbaar deel van het lichaam is, was de kans op zwaar lichamelijk letsel daardoor aanmerkelijk te achten.
Vervolgens heeft hij opzettelijk met een mes in de zij van het slachtoffer gestoken. Bij een steekverwonding in dit deel van het lichaam is de kans op dodelijk letsel aanmerkelijk te achten.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en op het van het leven beroven van het slachtoffer gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte met zijn handelingen telkens willens en wetens de aanmerkelijke kans op die gevolgen heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Dit betekent dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op deze feiten, zodat deze bewezen zullen worden verklaard.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1. impliciet primair)
hij op 18 juli 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet die [naam slachtoffer] , met een mes, in de zij, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. ( subsidiair)
hij op 18 juli 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [naam slachtoffer] meermalen, (een) ste(e)n, tegen het lichaam heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Verweer met betrekking tot strafbaarheid feiten en verdachte

Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op noodweer, noodweerexces, dan wel putatief noodweer. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het latere slachtoffer de verdachte de weg blokkeerde en dat de verdachte vreesde voor zijn leven. Hij wilde weggaan, maar werd achterna gezeten door het slachtoffer en diens vriendin. De verdachte heeft eerst naar een minder ingrijpend middel gegrepen, namelijk een steen, om het slachtoffer op afstand te houden. Toen dat niet werkte en het slachtoffer op hem af bleef komen, heeft de verdachte een mes gepakt en daarmee gezwaaid. Volgens de raadsvrouw heeft de verdachte daarmee de noodzakelijke verdediging geboden.
Voor het geval de rechtbank meent dat de verdachte hierbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, wordt een beroep op noodweerexces gedaan. De verdachte heeft zijn mes gepakt omdat hij doodsbang was door de eerdere confrontatie en de achtervolging. Het betreft aldus een overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging als onmiddellijk gevolg van de hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt, aldus de raadsvrouw. Uit de over de verdachte opgemaakte rapportages blijkt dat hij altijd bang is. Die angst is versterkt doordat hem de weg werd geblokkeerd door een enorme man die hem ook nog eens achterna kwam. Volgens de raadsvrouw was de verdachte heel bang en voelde hij zich bedreigd.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op putatief noodweer. Dat hangt samen met de persoon van de verdachte. Vanwege zijn constant aanwezige angst, gecombineerd met een enorme doodsangst door de confrontatie met een man die veel groter is dan hij, verkeerde de verdachte in de veronderstelling dat hij zichzelf moest verdedigen.
Beoordeling
Voor de beoordeling van de door de raadsvrouw gevoerde verweren gaat de rechtbank uit van de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het strafdossier naar voren gekomen feiten en omstandigheden.
Op 18 juli 2017 omstreeks 15.30 uur liep het slachtoffer samen met zijn vriendin in de richting van metrostation Eendrachtsplein te Rotterdam. Toen de vriendin van het slachtoffer de trap van het metrostation afliep, liep de verdachte achter haar aan. Het slachtoffer zag dit en liep toen ook de trap van het metrostation af. Over wat er daarna gebeurde lopen de verklaringen uiteen.
Volgens de verdachte kwam het slachtoffer op hem af zonder iets te zeggen en wilde hij vechten. De verdachte probeerde weg te komen, maar het slachtoffer belette hem dat. Toen is de verdachte de andere kant opgerend en heeft hij het metrostation verlaten. Het slachtoffer en zijn vriendin zouden vervolgens achter hem aan zijn gekomen. Daarentegen heeft het slachtoffer verklaard dat hij de verdachte aansprak en dat het slachtoffer direct aan de andere kant het metrostation verliet. Het slachtoffer en zijn vriendin verlieten het metrostation aan dezelfde kant.
De verdachte heeft verklaard dat hij aanvankelijk is weggerend omdat hij dacht dat het slachtoffer en zijn vriendin achter hem aan kwamen. Toen heeft hij twee stenen gepakt en is hij teruggelopen in de richting van het slachtoffer. Het slachtoffer stond stil en de verdachte gooide de stenen tegen hem aan. Vervolgens rende de verdachte weg en het slachtoffer zette de achtervolging in. Hierop draaide de verdachte zich om en stak hij met een mes in de zij van het slachtoffer. Vanaf het moment dat de verdachte de stenen heeft gepakt wordt zijn lezing ondersteund door aan het dossier ontleende feiten en omstandigheden.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die aan het verweer ten grondslag zijn gelegd niet aannemelijk geworden. De door de verdachte gegeven lezing dat hij achternagezeten werd door het slachtoffer wordt niet ondersteund door de aan het dossier ontleende feiten en omstandigheden, waaronder de camerabeelden die zijn gemaakt in en om het metrostation. Wel is op grond van die feiten en omstandigheden genoegzaam komen vast te staan dat de verdachte aanvankelijk wegliep, maar enkele minuten later alsnog zelf de confrontatie heeft gezocht met het slachtoffer door op hem af te lopen en met stenen naar hem te gooien. Vervolgens is de situatie ontstaan dat het slachtoffer de verdachte achtervolgde, waarop de verdachte meende zich te moeten verdedigen door het slachtoffer met een mes te steken.
Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij had moeten weggaan en niet de keuze had moeten maken terug te keren naar het slachtoffer. Verdachte heeft bewust de confrontatie met het slachtoffer gezocht. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door verwijtbaar handelen zelf een situatie heeft gecreëerd, waaraan hij vervolgens - in zijn visie - door het plegen van een strafbaar feit een einde moest maken. Een rechtvaardiging van zijn handelen op grond van een noodweertoestand is daarom niet mogelijk. Verdachte heeft zich immers zelf in een situatie gebracht waarin hij de ‘aanval’ van het slachtoffer kon verwachten. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Nu de handelingen van de verdachte in de kern als aanvallend worden aangemerkt en hij de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een noodweersituatie, kan er van noodweerexces evenmin sprake zijn. Het daartoe strekkend verweer wordt daarom eveneens verworpen.
Het beroep op putatief noodweer wordt ook verworpen. Daarvan kan slechts sprake zijn indien de verdachte abusievelijk in de veronderstelling verkeerde dat hij zich moest verdedigen. De omstandigheid dat de verdachte zelf de confrontatie heeft gezocht en aanvallend heeft gehandeld maakt dat het beroep op putatief noodweer reeds daarom niet kan slagen. Dit geldt temeer nu de verdachte pas na enkele minuten zelf is teruggelopen naar het slachtoffer, die op dat moment stil stond bij de uitgang van de metro en in gesprek was met zijn vriendin. Het is daardoor onaannemelijk dat verdachte op dat moment puur uit angst handelde.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Kwalificatie

De onder 1 impliciet primair en 2 subsidiair bewezen feiten leveren op:
De voortgezette handeling van:
poging tot doodslag
en
poging tot zware mishandeling.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft geprobeerd aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door tweemaal een steen tegen hem aan te gooien. Een van de stenen raakte het slachtoffer vol in het gezicht, met een gebroken kaak als gevolg.
De verdachte rende hierop weg en het slachtoffer zette de achtervolging in. Plotseling draaide de verdachte zich om en stak hij met een mes in de zij van het slachtoffer. Het letsel bestond uit een scheur in de milt en een bloeding in de buik. Volgens de medische informatie was sprake van potentieel levensbedreigend letsel. Het is louter toeval dat het handelen van de verdachte niet fataal is afgelopen voor het slachtoffer.
De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij zich zo gewelddadig heeft gedragen naar het slachtoffer, ook al omdat deze geweldsuitbarsting op klaarlichte dag plaatsvond op de openbare weg, en onder het oog van omstanders.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
11 oktober 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Deze veroordelingen dateren echter van langere tijd geleden en betroffen feiten die in een geheel andere setting hadden plaatsgevonden.
Psychiater Dr. D.J. Vinkers en psycholoog drs. B.Y. van Toorn hebben beiden een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd respectievelijk 15 en 25 september 2017. Deze rapporten houden het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en geadviseerd wordt hem de feiten in verminderde mate toe te rekenen. Er is een verhoogde kans op recidive van gewelddadig gedrag. De verdachte is door zijn verstandelijke beperking niet goed in staat zelfstandig te functioneren. Beide deskundigen adviseren de verdachte te plaatsen in een begeleid wonen project, zodat hij op een laagdrempelige en intensieve manier begeleid kan worden. De reclassering zou met het toezicht moeten worden belast.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 oktober 2017. Uit dit rapport blijkt dat de reclassering zich kan vinden in de adviezen van de genoemde gedragsdeskundigen met betrekking tot het toezicht van de verdachte en een aantal noodzakelijk geachte gedragsinterventies. De reclassering ziet mogelijkheden om hier uitvoering aan te geven.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bereid is mee te werken aan het toezicht van de reclassering, inclusief de gedragsinterventies, indien de rechtbank hem dit oplegt.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Deze omstandigheid zal worden meegewogen bij het bepalen van de strafmaat.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, alsmede rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Nu de gedragdeskundigen en de reclassering begeleiding en gedragsinterventies noodzakelijk achten, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden en het op te leggen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van de onder
1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 161,51 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,00 aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij niet inhoudelijk betwist. De raadsvrouw heeft wel verzocht rekening te houden met de geringe draagkracht van de verdachte.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 impliciet primair en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 18 juli 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De verdachte moet de benadeelde partij dus een schadevergoeding betalen van € 5.161,51, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De draagkracht van de verdachte speelt geen rol bij het vaststellen van het schadebedrag in het civiele recht en in casu heeft de rechtbank hierin geen aanleiding gezien om af te zien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 56, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
10 (tien) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 3 jaren, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich gedragen naar de aanwijzingen van Reclassering Nederland, ook indien die inhouden dat de verdachte zal meewerken aan door de reclassering noodzakelijk geachte gedragsinterventies, zoals onder meer plaatsing in een begeleid wonen project, een psychiatrisch consult en een eventueel geïndiceerde behandeling;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 5.161,51 (zegge: vijfduizendhonderdeenenzestig euro en eenenvijftig cent), bestaande uit € 161,51 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over het totale bedrag vanaf 18 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 5.161,51(hoofdsom,
zegge: vijfduizendhonderdeenenzestig euro en eenenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 5.161,51 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.J.M. van der Kaaij, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en W.H.S. Duinkerke, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 juli 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans
een scherp/puntig voorwerp, in de zij, althans het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
(primair)
hij op of omstreeks 18 juli 2017 te Rotterdam
aan een persoon genaamd [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(een gebroken kaak) heeft toebracht, door deze opzettelijk
(een) ste(e)n(en) in het gezicht, althans op/tegen het hoofd te gooien;
(artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht);
(subsidiair)
hij op of omstreeks 18 juli 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (een) ste(e)n(en) in het gezicht,
althans op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.