In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker], een kok, en zijn werkgever, Grand-Café Boekmans B.V. Het geschil ontstond na een ontslag op staande voet dat door [verzoeker] als onterecht werd betwist. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] op 19 september 2016 op staande voet is ontslagen, maar dat de redenen hiervoor niet voldoende ernstig waren om een dringende reden te rechtvaardigen. De kantonrechter oordeelde dat Boekmans de arbeidsovereenkomst zonder dringende reden heeft opgezegd, waardoor [verzoeker] recht heeft op een vergoeding op basis van artikel 7:677 lid 4 BW. De kantonrechter heeft de vergoeding gematigd tot het wettelijke minimum van drie maanden, wat resulteert in een bedrag van € 5.778,70 bruto. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verzoeker] recht heeft op een billijke vergoeding van € 963,12 bruto, omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagen op staande voet en de vereisten voor dringende redenen.