ECLI:NL:RBROT:2017:9227
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw ontstaan schulden
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 november 2017 uitspraak gedaan over een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die op 25 april 2017 een verzoekschrift indiende, heeft een aanzienlijke schuldenlast van € 388.027,26. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker in het verleden betrokken is geweest bij faillissementen van vennootschappen waarin hij als bestuurder fungeerde. De rechtbank oordeelt dat de verzoeker niet te goeder trouw is geweest bij het ontstaan van zijn schulden, aangezien hij geldleningen is aangegaan terwijl hij wist dat hij deze niet kon terugbetalen. Bovendien heeft hij geen pogingen ondernomen om met de geldverstrekkers in contact te komen om tot een oplossing te komen voor de onbetaald gebleven schulden.
De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich zal inspannen om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen. Hij heeft geen blijk gegeven van het zoeken naar een fulltime dienstverband en heeft slechts een parttime arbeidsovereenkomst bij de vennootschap van zijn echtgenote. De rechtbank concludeert dat de verzoeker niet in staat is om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen, mede gezien zijn eerdere gedrag tijdens het faillissement.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.