Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Onderzoek op de terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Eis officier van justitie
- vrijspraak van het onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde;
- bewezenverklaring van het tenlastegelegde onder 1 primair, 2, 3 primair,
4.De voorvragen
5.Waardering van het bewijs
[naam bedrijf 2] was een vennootschap met een herinvesteringsreserve als bedoeld in artikel 3:54 Wet IB (hierna: de HIR). De HIR is een fiscale faciliteit waarbij boekwinsten op bedrijfsmiddelen niet worden belast, maar kunnen worden gereserveerd voor een herinvestering. Indien (kort samengevat) de herinvestering niet binnen drie jaar plaatsvindt, valt de reserve vrij en wordt deze toegevoegd aan de fiscale winst. In het geval van [naam bedrijf 2] zou de HIR in delen gaan vrijvallen vanaf 2005, tenzij [naam bedrijf 2] de HIR zou aanwenden voor een herinvestering. Bij vrijval van de HIR zou [naam bedrijf 2] € 372.909,- aan vennootschapsbelasting verschuldigd zijn.
De aandelen van [naam bedrijf 2] werden gehouden door [naam bedrijf 1] . De bestuurder van [naam bedrijf 1] is [naam 1] . [naam bedrijf 1] wilde met het oog op de latente HIR-belastingclaim de aandelen in [naam bedrijf 2] verkopen. [naam 1] is met het oog daarop in september 2006 in contact gekomen met [naam 2] en met de verdachte.
De verdachte heeft in een email van 15 september 2006 een voorstel gedaan aan [naam 1] om de aandelen over te nemen. In die email schrijft hij onder meer:
De transactie zoals door de verdachte aan [naam 1] is voorgesteld, komt er op neer dat de aandelen in [naam bedrijf 2] worden verkocht nadat [naam bedrijf 2] heeft geïnvesteerd in onroerend goed aan de [naam onroerend goed] , Zweden (hierna: [naam onroerend goed] ). De aandelenverkoop en de investering in het onroerend goed hingen onlosmakelijk met elkaar samen en gesprekken over de investering met de eigenaar van het vastgoed zijn gevoerd door de verdachte. Beoogd was dat de HIR op deze wijze niet zou vrijvallen en [naam bedrijf 2] dus geen belasting zou hoeven te betalen over de HIR. In ruil daarvoor betaalde [naam bedrijf 1] een vergoeding. [2]
[naam onroerend goed] was (en is ook thans nog) eigendom van [naam bedrijf 3] . [naam 3] is de directeur van [naam bedrijf 3] en [naam 4] is adviseur van [naam bedrijf 3] . De (gestelde) investering van [naam bedrijf 2] in [naam onroerend goed] is neergelegd in drie overeenkomsten tussen [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] : een Purchase Agreement (hierna: de PA), een Loan Agreement (hierna: de LA) en een Amendment to Purchase Agreement (hierna: de Sideletter). In de PA staat dat [naam bedrijf 2] 43% van [naam onroerend goed] wenst te kopen, waarbij een deel van de koopsom wordt voldaan doordat [naam bedrijf 2] een ‘aan het vastgoed verstrekte lening’ overnam, terwijl het resterende deel van de koopsom door middel van de LA wordt omgezet in een lening. Feitelijk blijft [naam bedrijf 2] de koopsom dus schuldig. De Sideletter gaf [naam bedrijf 2] het recht om tot 1 januari 2007 de PA en de LA te beëindigen.
Op 14 december 2006 heeft [naam bedrijf 1] haar aandelen in [naam bedrijf 2] verkocht en geleverd aan [naam bedrijf 4] . [naam bedrijf 4] is onderdeel van de [naam bedrijf 5] , waarvan de verdachte de eigenaar en bestuurder is. Bij de verkoop heeft [naam bedrijf 1] . aan [naam bedrijf 4] een bedrag van € 176.376,- betaald, de vergoeding zoals hiervoor onder 4 bedoeld (ook wel aangeduid in dit dossier als de ‘cash compensation’).
In verband met de transactie is er door de verdachte namens de [naam bedrijf 5] onderhandeld met [naam 5] van [naam bedrijf 6] (hierna: [naam 5] ), de adviseur van [naam 1] . Daarbij is door de verdachte verstrekt een afschrift van de geconsolideerde jaarrekening van de [naam bedrijf 5] over het boekjaar 2005. Die jaarrekening vermeldt onder meer ‘tangible fixed assets’ van 17,8 miljoen euro per 31 december 2005, bestaande onder meer uit (afgerond) 14 miljoen euro aan gebouwen.
Het gaat om advertenties gericht op Spaanstalige Amerikanen in de Verenigde Staten. Het is onduidelijk hoe [naam bedrijf 8] die advertenties feitelijk zou gaan verkopen. Niet gebleken is dat [naam bedrijf 8] hiervoor personeel had of dat zij overeenkomsten had gesloten om te bewerkstelligen dat anderen dit voor haar zouden doen. Van enige uitvoeringshandeling gericht op de daadwerkelijke verkoop van advertenties, of zelfs maar voorbereidingen daartoe, is niet gebleken. De verdachte zegt hier zelf niets over.
dan wel alleen [5] , geschriften,
6.Strafbaarheid feiten
Kwalificatie-uitsluitingsgrond ten aanzien van feit 7
7.Strafbaarheid verdachte
8.Motivering straf
9.Vordering benadeelde partij
[naam benadeelde] ., gevestigd te Rotterdam ter zake van het onder 1 ten laste gelegde strafbare feit. De benadeelde partij vordert € 354.355,90 aan materiële schade. Dit bedrag is opgebouwd uit de volgende schadeposten: nagevorderde vennootschapsbelasting over 2005 en 2006 € 437.592,-, de betaalde vergoeding € 176.376,- bij de aandelenoverdracht [naam bedrijf 2] aan de verdachte, de kosten van rechtsbijstand
10.Voorlopige hechtenis
11.Toepasselijke wettelijke voorschriften
12.Bijlagen
13.Beslissing
gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;