ECLI:NL:RBROT:2017:921

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
6 februari 2017
Zaaknummer
C/10/510549 / HA ZA 16-942
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van huwelijksvoorwaarden met verrekenbeding en wettelijk deelgenootschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het de afwikkeling van huwelijksvoorwaarden tussen een vrouw en een man. De rechtbank heeft op 1 februari 2017 een tussenvonnis uitgesproken waarin zij de partijen heeft gelast om een vermogensstaat over te leggen. De zaak is voortgekomen uit een eerder arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 15 november 2016, waarin de man niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep wegens overschrijding van de appeltermijn. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 9 september 2015 al een uitleg gegeven over de huwelijksvoorwaarden, waarbij het periodieke verrekenbeding van artikel 10 zijn werking behoudt naast het finale verrekenbeding van de artikelen 11 en 12 in geval van echtscheiding.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende grond is om terug te komen op haar eerdere uitleg van de huwelijksvoorwaarden. De huwelijksvoorwaarden bepalen dat bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding de vermogens van beide partijen worden verrekend op basis van een algehele gemeenschap van goederen, met uitzondering van bepaalde goederen. De rechtbank heeft partijen opgedragen om een vermogensopstelling te maken, waarbij de peildatum voor de vermogensopstelling is vastgesteld op 17 april 2013, de datum waarop het verzoek tot echtscheiding is ingediend. Voor levens- en spaarpolissen geldt een andere peildatum van 15 januari 2013.

De rechtbank heeft het bezwaar van de man tegen de eiswijziging van de vrouw verworpen en heeft de zaak verwezen naar de rolzitting voor het nemen van een akte door beide partijen. De verdere beslissing is aangehouden, wat betekent dat de rechtbank op een later moment verder zal oordelen over de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/510549 / HA ZA 16-942
Vonnis van 1 februari 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. drs. G. van der Wende te Capelle aan den IJssel,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A. Zwart te Roosendaal.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 september 2015,
  • de brief van 16 oktober 2015 van mr. Zwart,
  • de antwoordbrief van 22 oktober 2015, aangevuld bij faxbrief van 23 oktober 0215, van mr. Van der Wende,
  • de akte van 18 november 2015 van de vrouw, tevens wijziging van eis,
  • de antwoordakte van 13 januari 2016 van de man,
  • de akte van de vrouw van 13januari 2016,
  • het tussenvonnis van 24 februari 2016 waarbij de rechtbank aan de man toestemming verleende om tussentijds hoger beroep aan te tekenen tegen het tussenvonnis van 9 september 2015,
  • de verwijzing van de zaak in hoger beroep door het gerechtshof Den Haag naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch,
- het arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 15 november 2016 waarbij de man niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep wegens overschrijding van de appeltermijn,
- het opbrengen van de zaak bij de rechtbank op verzoek van de vrouw.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en reconventie

2.1.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 9 september 2015 (onder 4.5) een uitleg gegeven aan de huwelijks voorwaarden die erop neer komt dat het (niet uitgevoerde) periodieke verrekenbeding van artikel 10 in geval van echtscheiding zijn werking blijft behouden naast het finale verrekenbeding (deelgenootschap) van de artikelen 11 en 12 . De man heeft de rechtbank verzocht tussentijds hoger beroep open te stellen althans van deze beslissing terug te komen. Het tussentijds hoger beroep heeft geleid tot het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 november 2016 waarbij de man niet-ontvankelijk is verklaard. Voor zover de man verlangt dat de rechtbank terugkomt van haar uitleg van de huwelijksvoorwaarden, heeft het volgende te gelden.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende grond bestaat terug te komen van de door haar in voornoemd tussenvonnis gegeven uitleg van in het bijzonder de artikelen 10, 11 en 12 van de huwelijks voorwaarden. Deze uitleg behoeft mogelijk wel enige verduidelijking. De huwelijksvoorwaarden bevatten op zichzelf een duidelijke regeling in het geval het deelgenootschap eindigt door ontbinding van het huwelijk door echtscheiding. Voor dat geval bepalen de huwelijksvoorwaarden (in artikel 12 in verband met artikel 11) dat de vermogens van ieder van partijen worden verrekend op basis van een algehele gemeenschap van goederen (tenzij één van de echtgenoten of beiden bij het einde van het deelgenootschap een negatief vermogen heeft). Daartoe dient iedere echtgenoot een beschrijving van zijn/haar vermogen te geven met een schatting van de waarde daarvan, onder aftrek van de waarde van goederen die een echtgenoot tijdens het deelgenootschap door erfopvolging, making of gift heeft verkregen; ten huwelijk aangebrachte goederen zijn niet van de verrekening uitgesloten, wel uitgezonderd zijn lijfsieraden, kleinodiën en verder lijfstoebehoren (artikel 11 lid 1 in verband met artikel 9).
2.3.
Deze regeling sluit echter niet uit dat ieder van de echtgenoten in zijn/haar opstelling vermogen opneemt waarop aanspraak bestaat op grond van het periodieke verrekenbeding van artikel 10. Uit lid 3 van artikel 10 volgt immers dat de aanspraak op periodieke verrekening gedurende vijf jaar na afloop van een boekjaar blijft bestaan. In de vermogensopstelling kunnen hoe dan ook aanspraken uit hoofde van periodieke verrekening over de jaren vanaf 2008 worden opgenomen. Op grond van rechtspraak van de Hoge Raad is een dergelijk vervalbeding bovendien in beginsel onaanvaardbaar, zodat de verreken-aanspraak hoogstwaarschijnlijk langer terugwerkt, in welk geval ook aanspraken uit hoofde van een niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding in de vermogensstaat kunnen worden opgenomen. Onder omstandigheden kan daartoe juist de redelijkheid en billijkheid die de verhouding tussen ex-echtgenoten beheerst daartoe nopen, bijvoorbeeld in een geval waarin één van de echtgenoten - als geen toepassing wordt gegeven aan artikel 10 - een negatief eigen vermogen heeft, zodat dan evenmin verrekening op grond van artikel 12 kan plaatsvinden, maar wel over een substantiële verrekenaanspraak op grond van artikel 10 beschikt..
2.4.
Partijen dienen thans uitvoering te geven aan artikel 12 in verband met de artikelen 10 en 11 van de huwelijks voorwaarden. Daarbij zal als peildatum gelden 17 april 2013, de dag waarop het verzoek tot echtscheiding is ingediend, met dien verstande dat voor de levens- en spaarpolissen als peildatum 15 januari 2013 zal worden gehanteerd op grond van een nadere afspraak van partijen (samengevat in het tussenvonnis van 9 september 2015, onder 4.13).
2.5.
De rechtbank zal partijen dan ook gelasten een akte te nemen houdende een vermogensopstelling als bedoeld in dit vonnis. Voor zover de vermogensopstelling van een van partijen – afgezien van aanspraken uit hoofde van het periodieke verrekenbeding – een negatief eindsaldo mocht vertonen, bestaat naar voorshands oordeel voldoende aanleiding deze aanspraken eveneens in de staat op te nemen. Vervolgens kan worden beoordeeld in hoeverre het verweer van de man dat niet aan verrekening wordt toegekomen op de grond dat de vrouw een negatief eindvermogen heeft, hout snijdt.
2.6.
Het bezwaar van de man tegen de eiswijziging van de vrouw bij akte van 18 november 2015 wordt verworpen. Niet is gebleken dat de eisen van de goede procesorde zich daartegen verzetten.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
15 maart 2017voor het nemen van een akte door ieder van partijen houdende een vermogensopstelling als bedoeld in dit vonnis,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2017. [1]

Voetnoten

1.2517/2504