ECLI:NL:RBROT:2017:9068

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2017
Publicatiedatum
20 november 2017
Zaaknummer
10/993035-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldwitwassen en verbeurdverklaring van woning in Rotterdam

In deze strafzaak, behandeld door de rechtbank Rotterdam op 21 september 2017, is de verdachte beschuldigd van schuldwitwassen. De tenlastelegging betreft het verwerven en gebruiken van geldbedragen, die vermoedelijk afkomstig zijn uit misdrijven, in de periode van 1 april 2013 tot en met 30 april 2014. De verdachte, die samen met haar partner een woning in Poortugaal heeft, heeft in totaal € 263.830,- aan luxe goederen en diensten aangeschaft, zonder een legale herkomst voor deze bedragen te kunnen aantonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de criminele herkomst van het geld, gezien de grote contante betalingen die zijn gedaan voor de verbouwing van hun woning, terwijl hun inkomen niet in verhouding stond tot deze uitgaven. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en haar partner als ongeloofwaardig beoordeeld, en concludeert dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en de woning verbeurd verklaard, met de bepaling dat de netto meerwaarde bij verkoop aan de verdachte en haar partner wordt verdeeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 10/993035-16 (Promis)
Datum uitspraak: 21 september 2017
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Ahling en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. K.S. Kort naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2013 tot en met 30 april 2014, te Poortugaal, gemeente Albrandswaard,, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) (een) voorwerp (en), te weten één of meer geldbedrag(en) van in totaal 347.800 euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of er gebruik van heeft gemaakt van dat/die geldbedrag(en), immers hebben/heeft zij verdachte en/of haar mededader(s) met dat/die geldbedrag(en) (luxe) goederen en/of diensten aangeschaft, terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) - geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Aanleiding
Op 23 november 2015 ontvangt de FIOD een emailbericht van de curator in het faillissement van [naam bedrijf 1] , waarin staat vermeld dat een natuurlijk persoon aan een installateur een bedrag van € 280.000,- contant heeft betaald. [2] De installateur heeft de werkzaamheden en materialen van de gefailleerde vennootschap contant voldaan aan (de bestuurder van) de gefailleerde vennootschap. [3]
Vervolgens legt de curator een offerte over, gedateerd 31 mei 2013, van [naam bedrijf 2] aan [naam partner verdachte] , met adres [adres] te Poortugaal, voor een totaalbedrag van € 280.350,26. Het betreft een offerte voor het aanleggen van een “compleet nieuwe elektrische installatie voorzien van KNX” in de woning. [4]
Start onderzoek
Naar aanleiding daarvan wordt een onderzoek opgestart, omdat wordt geconcludeerd dat er geen legale bron te traceren is die de oorsprong van € 280.000,- contant geld kan rechtvaardigen. De contante transacties staan niet in verhouding tot de bekende legale inkomsten van [naam partner verdachte] en zijn partner, zijnde verdachte, die tevens voor de helft mede-eigenaar is van de woning. Tevens kunnen de betalingen niet geheel zijn voldaan uit de hypothecaire lening. [5]
Doorzoeking
Op 30 mei 2016 wordt de woning van verdachte en haar partner doorzocht, waarbij offertes en facturen worden aangetroffen die betrekking hebben op een verbouwing en aanschaf van goederen in 2013. Er zijn bescheiden aangetroffen van onder andere de volgende bedrijven:
- [naam bedrijf 3] (gedateerd 21-10-2013) [6] ;
- [naam bedrijf 4] (gedateerd 19-04-2013) [7] ;
- [naam bedrijf 5] (gedateerd 12-11-2013) [8] ;
- [naam bedrijf 6] (gedateerd 16-01-2014) [9] en
- [naam bedrijf 7] (gedateerd 10-04-2014) [10] .
Betalingen
Verdachte heeft verklaard zich niet met de financiën bemoeid te hebben. Verdachte heeft ter zitting verklaard wel geweten te hebben van geld uit een erfenis van de vader van haar partner. Uit de verklaring van de medeverdachte, afgelegd ter zitting, waarbij de raadsvrouw van verdachte heeft verzocht aan te sluiten, volgt dat hij ongeveer € 130.000,- contant heeft betaald aan [naam 1] en [naam 2] , de bestuurder van de gefailleerde vennootschap [naam bedrijf 1] , voor de verbouwing van het huis van hem en verdachte. Daarnaast heeft de medeverdachte te kennen gegeven dat de bedragen, genoemd door de overige leveranciers, ook wel kloppen, met uitzondering van het bedrag van € 14.000,- aan [naam bedrijf 8] , omdat hij dit bedrag heeft voldaan aan [naam 1] en dus is meegenomen in het contante bedrag ad € 130.000,- zoals hierboven genoemd. Ook hierbij heeft de raadsvrouw zich aangesloten in haar pleidooi.
De contante betalingen aan de overige leveranciers betreffen de volgende bedragen: [11]
  • [naam bedrijf 3] : € 58.500,-
  • [naam bedrijf 4] : € 30.000,-
  • [naam bedrijf 5] : € 7.400,-
  • [naam bedrijf 6] : € 15.130,-
  • [naam bedrijf 7] :
TOTAAL € 133.830,-
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden
De vraag in deze zaak is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van schuldwitwassen van het aan haar ten laste gelegde geldbedrag.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft hiertoe, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
Verdachte heeft geen verklaring afgelegd ter zake van de herkomst van de geldbedragen, anders dan dat er is geïnvesteerd met geld waar zij zich verder niet mee heeft bemoeid. Bij dergelijk grote uitgaven heb je je als echtgenoot op de hoogte te stellen van de herkomst van deze gelden. Indien je dat nalaat, zoals verdachte beweert te hebben gedaan, dan is sprake van grove en aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Verdachte had zich dan ook moeten realiseren dat al deze kosten alleen maar betaald konden zijn met geldbedragen die van enig misdrijf afkomstig waren. Daarmee kan schuldwitwassen bewezen worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het haar ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Hiertoe heeft zij, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De medeverdachte, zijnde de partner van verdachte, heeft een concrete, verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd over de herkomst van het bestede geld, namelijk dat hij € 260.000,- contant in Suriname heeft opgehaald en dat dit opbrengsten betreffen uit de verkoop van percelen grond welke zijn aangekocht met geld uit een erfenis. Het was aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen, maar daarvan is afgezien. Op geen enkele wijze kan worden vastgesteld dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Daarom moet worden uitgegaan van de verklaring van de medeverdachte, inhoudende dat hij ongeveer € 160.000,- aan contante betalingen heeft gedaan aan [naam 1] / [naam 2] . Daarnaast zijn er nog substantiële bedragen aan overige leveranciers contant betaald.
Voor het geval de rechtbank tot een andere conclusie komt, doet de raadsvrouw subsidiair het voorwaardelijke verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden, zodat de verdediging in de gelegenheid wordt gesteld om haar stellingen nader te onderbouwen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Vermoeden van witwassen
Bij de beoordeling van de vraag of (schuld)witwassen bewezen kan worden, dient als uitgangspunt te worden genomen dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het ten laste gelegde geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Daarom zal ten eerste moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer van een vermoeden van witwassen sprake is. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende:
  • De medeverdachte heeft verklaard het totaalbedrag ad € 260.000,- in twee keer contant uit Suriname te hebben meegebracht naar Nederland. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Daarnaast brengt het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich. De medeverdachte heeft het contante geld niet bij de douane en de Belastingdienst opgegeven, kennelijk bedoeld om de meldgrens te ontduiken;
  • De medeverdachte heeft verklaard dit contante bedrag thuis te hebben bewaard, hetgeen eveneens een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt;
  • Uit informatie van de Belastingdienst over het inkomen van verdachte en haar partner, met betrekking tot het jaar 2013, blijkt dat zij een besteedbaar inkomen van € 41.773,- hadden, waarop de kosten levensonderhoud voor een gezin met drie kinderen nog in mindering moeten worden gebracht.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zijn van dien aard dat zij het vermoeden van een criminele herkomst van het aan verdachte ten laste gelegde geldbedrag zonder meer rechtvaardigen. Gelet hierop mag van verdachte worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van dit geldbedrag.
Verklaring van verdachte over de herkomst van de geldbedragen
Verdachte heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van de geldbedragen, enkel dat zij wist dat er geld was uit de erfenis van de vader van de medeverdachte. Zij heeft verklaard niet te weten wat precies contant is betaald. Ze wist wel dat er geld was om mee te betalen, zo verklaarde verdachte ter zitting.
Verdachte sluit zich aan bij de verklaring die medeverdachte [naam partner verdachte] heeft gegeven inzake de herkomst van het contante geldbedrag. De rechtbank acht die verklaring echter hoogst onwaarschijnlijk, op de gronden die in het vonnis van medeverdachte [naam partner verdachte] onder 4.4 nader worden uiteengezet. Dit onderdeel van dat vonnis luidt als volgt:
Verklaring van verdachte over de herkomst van de geldbedragen
In mei 2017 is door de raadsman namens verdachte een verklaring gegeven, namelijk dat de contante gelden afkomstig zijn uit de verkoop van twee percelen grond in Suriname. Naar aanleiding van deze brief van de raadsman en de meegezonden stukken uit Suriname heeft de officier van Justitie verzocht om een verhoor van verdachte. Tijdens dat verhoor door de Fiod in augustus 2017 heeft verdachte verklaard dat Dezede percelen grond zouden door een vriend van de vader van verdachte, [naam 3] genaamd, zijn aangekocht met het geld uit de erfenis van de vader van verdachte. Vervolgens zou [naam 3] deze percelen na enkele jaren voor een substantieel hoger bedrag weer hebben verkocht. Verdachte verklaarde [naam 3] een vrijbrief te hebben gegeven om naar eigen inzicht te beleggen met het geld uit de erfenis. Hij wist dan ook niet welke percelen waren aangekocht en verkocht, en voor welke bedragen, omdat hij daarmee naar eigen zeggen geen bemoeienis heeft gehad. Verdachte heeft [naam 3] nooit gezien en maar drie of vier keer telefonisch contact met hem gehad. Ook bij de overhandiging van het geld, dat in twee keer gebeurde omdat de eerste keer ‘slechts een deel voorhanden was’, zoals verdachte ter zitting verklaarde, heeft hij [naam 3] beide keren niet gezien. Het geld werd in een plastic zak door een kennis van [naam 3] , [naam 4] genaamd, overhandigd op een afgesproken plaats ergens in Paramaribo. Verdachte heeft dit geld vervolgens mee naar Nederland genomen en thuis bewaard. Later heeft verdachte hiermee meerdere werkzaamheden aan zijn nieuw aangekochte huis contant voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte niet geloofwaardig is. Verdachte heeft tot enkele maanden geleden geen verklaring gegeven voor de herkomst van de contante gelden waarmee de verbouwing is bekostigd. Aanvankelijk, te weten in mei en juni 2016, verklaarde verdachte juist dat de verbouwing enkel per bank is betaald. Pas een jaar later wordt door de raadsman van verdachte aangegeven dat er contante gelden zijn verkregen uit de verkoop van percelen in Suriname. Daarbij zijn vier koopovereenkomsten gevoegd. Allereerst is niet in te zien waarom verdachte niet eerder met deze verklaring is gekomen.
Op hernieuwde uitnodiging van het Openbaar Ministerie om te komen verklaren, heeft verdachte in augustus 2017 meer in detail verklaard over het overlijden van zijn vader, het contact met [naam 3] en het verkrijgen van de contante gelden. Deze verklaring van verdachte is echter op geen enkel punt concreet: verdachte heeft geen telefoonnummer van deze heer [naam 3] en weet geen achternaam van [naam 4] , die het geld tweemaal in twee delen aan hem zouden hebben overhandigd, laat staan dat hij verdere contactgegevens van hem heeft.
Ook is de verklaring van verdachte op punten tegenstrijdig. Verdachte verklaarde ter zitting dat hij de geldbedragen in twee keer is gaan ophalen, omdat de eerste keer ‘slechts een deel beschikbaar was’. Hij verklaarde verder geen risico in dit contante vervoer te hebben gezien. In zijn verklaring van augustus 2017 gaf verdachte echter aan dat hij de geldbedragen in delen ophaalde, omdat hij het wel genoeg vond en niet teveel wilde meenemen in één keer.
Verder zitten in zijn verklaring een aantal onwaarschijnlijkheden :
- Verdachte heeft verklaard dat hij [naam 3] het geld uit de erfenis heeft laten beleggen, zonder enige verdere afspraak, dit terwijl hij [naam 3] nooit had ontmoet en hij nu ook geen contactgegevens meer kan aanleveren;
- Verdachte heeft verder ter zitting verklaard dat zijn vader in Nederland woonde en het niet breed had. In dat licht is het onwaarschijnlijk dat zijn vader in Suriname over een groot geldbedrag beschikte;
- Bij de verkoop van de twee percelen zou respectievelijk een waardestijging van 858 procent in vijf jaar en 632 procent in twee jaar zijn behaald. Dit acht de rechtbank een onwaarschijnlijk hoge winst voor een dergelijk korte periode;
- [naam 3] zou bij de aankoop van het tweede perceel € 12.000,- aan eigen geld geïnvesteerd hebben van het totaalbedrag van € 25.000,-. Ondanks dit grote aandeel in deze transactie staat de naam van [naam 3] in het geheel niet in het koopcontract genoemd opgenomen als begunstigde;
- De percelen zijn in 2011 verkocht. In 2012 heeft [naam 3] verdachte daarover gebeld, zo verklaart verdachte in augustus 2017. Verdachte heeft het geld pas in 2013 opgehaald. [naam 3] zou het bedrag ad € 261.000,- twee jaar lang ergens onder zich hebben gehouden, terwijl verdachte niet wist wie [naam 3] was;
- Verdachte heeft naar eigen zeggen niet aan zijn vriendin, waarmee hij het huis had gekocht en liet verbouwen, meegedeeld dat bij de aan- en verkoop van de percelen in Suriname dergelijk grote winsten zouden zijn behaald. Dit terwijl de hypotheek in het geheel niet toereikend was om de verbouwingskosten te betalen. Verdachte heeft dit niet verteld, zo verklaarde hij ter zitting, omdat hij ‘haar daar niet mee wilde lastigvallen’. Ook dit komt de rechtbank geheel onwaarschijnlijk voor.
- De juistheid van de door verdachte in het geding gebrachte koopovereenkomsten kan niet worden geverifieerd, nu dit onderhandse akten zijn, waarvan weliswaar de handtekeningen zijn gelegaliseerd, maar door de notaris niet is aangetekend op welk moment dat is gebeurd, zodat noch de inhoudelijke juistheid noch de datum van ondertekening vaststaat. Daar komt bij dat de onderhandse koopakten verplichtingen tot levering respectievelijk betaling doen ontstaan, maar dat bewijsstukken waaruit blijkt dat het ook tot een daadwerkelijke levering en betaling van onroerend goed of grondrente is gekomen ontbreken.
De rechtbank acht, gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, de verklaring van verdachte hoogst onwaarschijnlijk
niet aannemelijk. Deze behoeft daarom ook geen nader onderzoek. Zijn verklaring kan geen tegenwicht bieden tegen voormeld vermoeden van witwassen. Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde geldbedragen – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte hiervan wetenschap heeft gehad.
Nu de verklaring van [naam partner verdachte] , waarop verdachte zich beroept ongeloofwaardig is, kan er niet vanuit worden gegaan dat het contante geld een legale herkomst had omdat het uit een erfenis afkomstig was.
Het huis van verdachte en haar partner is voor meerdere tonnen verbouwd, terwijl zij slechts een verbouwingshypotheek hebben afgesloten van € 100.000,-. [13] Ten tijde van de verbouwing was verdachte woonachtig in de woning. Zij moet dit dus hebben opgemerkt. Zij is ook aanwezig geweest bij de overdracht van contante geldbedragen, zo blijkt uit de verklaring van installateur [naam 1] . [14] Deze omstandigheden in combinatie met een gezinsinkomen van € 41.773,- had bij verdachte in ieder geval redelijkerwijs het vermoeden moeten opleveren dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde geldbedragen – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn. Daarmee kan het ten laste gelegde schuldwitwassen worden bewezen, en wel tot een bedrag van tenminste € 263.830,- (€ 130.000,- + € 133.830,-).
Nu de rechtbank tot bovenstaande conclusie komt, wordt het voorwaardelijke verzoek tot aanhouding afgewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
In de periode van 1 april 2013 tot en met 30 april 2014 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, telkens geldbedragen van tenminste € 263.830,- heeft omgezet en er gebruik van heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, met die geldbedragen luxe goederen en diensten aangeschaft, terwijl zij, verdachte, telkens redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven geldbedragen – geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

De raadsvrouw heeft meer subsidiair verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, nu het gaat om vermogen afkomstig uit eigen fiscaal misdrijf, terwijl onvoldoende vaststaat dat de betalingen met illegale vermogensbestanddelen handelingen waren gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst.
De rechtbank verwerpt dit verweer, nu sprake is van geldbedragen afkomstig uit ‘enig misdrijf’, en niet vaststaat dat het geld uit eigen misdrijf betreft. Overigens betreft onderhavige zaak een klassiek voorbeeld van het omzetten van een geldbedrag dat afkomstig is uit enig misdrijf (en daarmee de in artikel 420bis lid 1 sub b genoemde variant), waarop de kwalificatie-uitsluitingsgrond niet van toepassing is. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om de woning in Poortugaal verbeurd te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd, maar enkel verzocht het beslag op te heffen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan schuldwitwassen op de wijze als in de bewezenverklaring omschreven. Door haar handelen heeft verdachte opbrengsten uit misdrijf aan het zicht van justitie onttrokken en daaraan een schijnbare legale herkomst verschaft. Witwassen tast de integriteit van het financiële en economische verkeer in ernstige mate aan. De hoeveelheid witgewassen geld is zodanig dat die bedreiging temeer reëel moet worden geacht. De ervaring leert bovendien dat witwassen dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De ernst van het onderhavige misdrijf wordt bovendien gekleurd door het daaraan verbonden grensoverschrijdende aspect. Daarbij heeft de rechtbank de proceshouding van verdachte in ogenschouw genomen, waarbij geen enkel inzicht in het laakbare van haar handelen naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft als uitgangspunt bij het bepalen van de straf voorts acht geslagen op de hoogte van straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd en de oriëntatiepunten die zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin geldt voor fraude met benadelingsbedragen van € 250.000,- tot € 500.000,- als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 tot 18 maanden.
Bij verdachte zijn daarbij een aantal straf-verminderende omstandigheden aan de orde. Verdachte wordt niet veroordeeld voor (gewoonte)witwassen, maar schuldwitwassen, een relatief minder ernstige variant. Verdachte heeft een minder grote rol gespeeld in het witwassen. Daarnaast is verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld, zo blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 juli 2017 betreffende verdachte. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot oplegging van een taakstraf van de maximale duur, te weten 240 uren, met aftrek van voorarrest, in combinatie met de hieronder genoemde bijkomende straf.
Beslag
Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
Onroerend goed: woning [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] (half eigendom).
Verbeurdverklaring
Het voorwerp behoort aan verdachte voor de helft toe. Nu het feit met betrekking tot dit voorwerp is begaan, wordt dit voorwerp verbeurd verklaard, en wel tot een waarde van € 263.830,-. Daarbij beveelt de rechtbank dat indien bij de verkoop/veiling de woning na voldoening van hypotheek, kosten, etc. meer oplevert, de helft van de netto meerwaarde aan verdachte wordt vergoed op grond van artikel 33c van het Wetboek van Strafrecht. De andere helft van de netto meerwaarde komt toe aan de medeverdachte.
De rechtbank realiseert zich dat deze straf voor beide verdachten en hun gezin bijzonder ingrijpend is, maar nu het witwassen juist heeft geleid tot waardevermeerdering van de woning en het ook kennelijk de bedoeling is geweest van criminaliteit afkomstig geld wit te wassen door de woning van verdachten grondig en zeer luxueus te verbouwen en te verbeteren acht de rechtbank de verbeurdverklaring passend.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 33, 33a, 33c en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Schuldwitwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [naam verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Verklaart
verbeurd:
Onroerend goed: woning [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] (half eigendom).
Daarbij beveelt de rechtbank dat indien bij de verkoop/veiling de woning meer oplevert dan € 263.830,-, de helft van de netto meerwaarde aan verdachte wordt vergoed op grond van artikel 33c van het Wetboek van Strafrecht. De andere helft van de netto meerwaarde komt toe aan de medeverdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H.C. Jongeneel, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en F.W. Pieters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Bucx, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 september 2017.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.AMB-001, p. 11 e.v. (meer precies p.12).
3.DOC-002, p. 105 e.v.
4.DOC-004 en DOC-005, p. 109 e.v.
5.AMB-001, p. 11 e.v. (meer precies p. 13 en 14).
6.DOC-028, p. 251 e.v.
7.DOC-030, p. 265 e.v.
8.DOC-031, p. 287.
9.DOC-032, p. 288 e.v.
10.DOC-033, p. 294.
11.Pv bewijswijzer, p. 1 e.v. (meer precies p. 5).
12.Pv bewijswijzer, p. 1 e.v. (meer precies p. 5).
13.Idem.
14.V-003-01, p. 553 e.v. (meer precies p.554)