4.4Het oordeel van de rechtbank
Vermoeden van witwassen
Bij de beoordeling van de vraag of (schuld)witwassen bewezen kan worden, dient als uitgangspunt te worden genomen dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het ten laste gelegde geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Daarom zal ten eerste moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer van een vermoeden van witwassen sprake is. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende:
- De medeverdachte heeft verklaard het totaalbedrag ad € 260.000,- in twee keer contant uit Suriname te hebben meegebracht naar Nederland. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Daarnaast brengt het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich. De medeverdachte heeft het contante geld niet bij de douane en de Belastingdienst opgegeven, kennelijk bedoeld om de meldgrens te ontduiken;
- De medeverdachte heeft verklaard dit contante bedrag thuis te hebben bewaard, hetgeen eveneens een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt;
- Uit informatie van de Belastingdienst over het inkomen van verdachte en haar partner, met betrekking tot het jaar 2013, blijkt dat zij een besteedbaar inkomen van € 41.773,- hadden, waarop de kosten levensonderhoud voor een gezin met drie kinderen nog in mindering moeten worden gebracht.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zijn van dien aard dat zij het vermoeden van een criminele herkomst van het aan verdachte ten laste gelegde geldbedrag zonder meer rechtvaardigen. Gelet hierop mag van verdachte worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van dit geldbedrag.
Verklaring van verdachte over de herkomst van de geldbedragen
Verdachte heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van de geldbedragen, enkel dat zij wist dat er geld was uit de erfenis van de vader van de medeverdachte. Zij heeft verklaard niet te weten wat precies contant is betaald. Ze wist wel dat er geld was om mee te betalen, zo verklaarde verdachte ter zitting.
Verdachte sluit zich aan bij de verklaring die medeverdachte [naam partner verdachte] heeft gegeven inzake de herkomst van het contante geldbedrag. De rechtbank acht die verklaring echter hoogst onwaarschijnlijk, op de gronden die in het vonnis van medeverdachte [naam partner verdachte] onder 4.4 nader worden uiteengezet. Dit onderdeel van dat vonnis luidt als volgt:
Verklaring van verdachte over de herkomst van de geldbedragen
In mei 2017 is door de raadsman namens verdachte een verklaring gegeven, namelijk dat de contante gelden afkomstig zijn uit de verkoop van twee percelen grond in Suriname. Naar aanleiding van deze brief van de raadsman en de meegezonden stukken uit Suriname heeft de officier van Justitie verzocht om een verhoor van verdachte. Tijdens dat verhoor door de Fiod in augustus 2017 heeft verdachte verklaard dat Dezede percelen grond zouden door een vriend van de vader van verdachte, [naam 3] genaamd, zijn aangekocht met het geld uit de erfenis van de vader van verdachte. Vervolgens zou [naam 3] deze percelen na enkele jaren voor een substantieel hoger bedrag weer hebben verkocht. Verdachte verklaarde [naam 3] een vrijbrief te hebben gegeven om naar eigen inzicht te beleggen met het geld uit de erfenis. Hij wist dan ook niet welke percelen waren aangekocht en verkocht, en voor welke bedragen, omdat hij daarmee naar eigen zeggen geen bemoeienis heeft gehad. Verdachte heeft [naam 3] nooit gezien en maar drie of vier keer telefonisch contact met hem gehad. Ook bij de overhandiging van het geld, dat in twee keer gebeurde omdat de eerste keer ‘slechts een deel voorhanden was’, zoals verdachte ter zitting verklaarde, heeft hij [naam 3] beide keren niet gezien. Het geld werd in een plastic zak door een kennis van [naam 3] , [naam 4] genaamd, overhandigd op een afgesproken plaats ergens in Paramaribo. Verdachte heeft dit geld vervolgens mee naar Nederland genomen en thuis bewaard. Later heeft verdachte hiermee meerdere werkzaamheden aan zijn nieuw aangekochte huis contant voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte niet geloofwaardig is. Verdachte heeft tot enkele maanden geleden geen verklaring gegeven voor de herkomst van de contante gelden waarmee de verbouwing is bekostigd. Aanvankelijk, te weten in mei en juni 2016, verklaarde verdachte juist dat de verbouwing enkel per bank is betaald. Pas een jaar later wordt door de raadsman van verdachte aangegeven dat er contante gelden zijn verkregen uit de verkoop van percelen in Suriname. Daarbij zijn vier koopovereenkomsten gevoegd. Allereerst is niet in te zien waarom verdachte niet eerder met deze verklaring is gekomen.
Op hernieuwde uitnodiging van het Openbaar Ministerie om te komen verklaren, heeft verdachte in augustus 2017 meer in detail verklaard over het overlijden van zijn vader, het contact met [naam 3] en het verkrijgen van de contante gelden. Deze verklaring van verdachte is echter op geen enkel punt concreet: verdachte heeft geen telefoonnummer van deze heer [naam 3] en weet geen achternaam van [naam 4] , die het geld tweemaal in twee delen aan hem zouden hebben overhandigd, laat staan dat hij verdere contactgegevens van hem heeft.
Ook is de verklaring van verdachte op punten tegenstrijdig. Verdachte verklaarde ter zitting dat hij de geldbedragen in twee keer is gaan ophalen, omdat de eerste keer ‘slechts een deel beschikbaar was’. Hij verklaarde verder geen risico in dit contante vervoer te hebben gezien. In zijn verklaring van augustus 2017 gaf verdachte echter aan dat hij de geldbedragen in delen ophaalde, omdat hij het wel genoeg vond en niet teveel wilde meenemen in één keer.
Verder zitten in zijn verklaring een aantal onwaarschijnlijkheden :
- Verdachte heeft verklaard dat hij [naam 3] het geld uit de erfenis heeft laten beleggen, zonder enige verdere afspraak, dit terwijl hij [naam 3] nooit had ontmoet en hij nu ook geen contactgegevens meer kan aanleveren;
- Verdachte heeft verder ter zitting verklaard dat zijn vader in Nederland woonde en het niet breed had. In dat licht is het onwaarschijnlijk dat zijn vader in Suriname over een groot geldbedrag beschikte;
- Bij de verkoop van de twee percelen zou respectievelijk een waardestijging van 858 procent in vijf jaar en 632 procent in twee jaar zijn behaald. Dit acht de rechtbank een onwaarschijnlijk hoge winst voor een dergelijk korte periode;
- [naam 3] zou bij de aankoop van het tweede perceel € 12.000,- aan eigen geld geïnvesteerd hebben van het totaalbedrag van € 25.000,-. Ondanks dit grote aandeel in deze transactie staat de naam van [naam 3] in het geheel niet in het koopcontract genoemd opgenomen als begunstigde;
- De percelen zijn in 2011 verkocht. In 2012 heeft [naam 3] verdachte daarover gebeld, zo verklaart verdachte in augustus 2017. Verdachte heeft het geld pas in 2013 opgehaald. [naam 3] zou het bedrag ad € 261.000,- twee jaar lang ergens onder zich hebben gehouden, terwijl verdachte niet wist wie [naam 3] was;
- Verdachte heeft naar eigen zeggen niet aan zijn vriendin, waarmee hij het huis had gekocht en liet verbouwen, meegedeeld dat bij de aan- en verkoop van de percelen in Suriname dergelijk grote winsten zouden zijn behaald. Dit terwijl de hypotheek in het geheel niet toereikend was om de verbouwingskosten te betalen. Verdachte heeft dit niet verteld, zo verklaarde hij ter zitting, omdat hij ‘haar daar niet mee wilde lastigvallen’. Ook dit komt de rechtbank geheel onwaarschijnlijk voor.
- De juistheid van de door verdachte in het geding gebrachte koopovereenkomsten kan niet worden geverifieerd, nu dit onderhandse akten zijn, waarvan weliswaar de handtekeningen zijn gelegaliseerd, maar door de notaris niet is aangetekend op welk moment dat is gebeurd, zodat noch de inhoudelijke juistheid noch de datum van ondertekening vaststaat. Daar komt bij dat de onderhandse koopakten verplichtingen tot levering respectievelijk betaling doen ontstaan, maar dat bewijsstukken waaruit blijkt dat het ook tot een daadwerkelijke levering en betaling van onroerend goed of grondrente is gekomen ontbreken.
De rechtbank acht, gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, de verklaring van verdachte hoogst onwaarschijnlijk
niet aannemelijk. Deze behoeft daarom ook geen nader onderzoek. Zijn verklaring kan geen tegenwicht bieden tegen voormeld vermoeden van witwassen. Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde geldbedragen – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte hiervan wetenschap heeft gehad.
Nu de verklaring van [naam partner verdachte] , waarop verdachte zich beroept ongeloofwaardig is, kan er niet vanuit worden gegaan dat het contante geld een legale herkomst had omdat het uit een erfenis afkomstig was.
Het huis van verdachte en haar partner is voor meerdere tonnen verbouwd, terwijl zij slechts een verbouwingshypotheek hebben afgesloten van € 100.000,-.Ten tijde van de verbouwing was verdachte woonachtig in de woning. Zij moet dit dus hebben opgemerkt. Zij is ook aanwezig geweest bij de overdracht van contante geldbedragen, zo blijkt uit de verklaring van installateur [naam 1] .Deze omstandigheden in combinatie met een gezinsinkomen van € 41.773,- had bij verdachte in ieder geval redelijkerwijs het vermoeden moeten opleveren dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde geldbedragen – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn. Daarmee kan het ten laste gelegde schuldwitwassen worden bewezen, en wel tot een bedrag van tenminste € 263.830,- (€ 130.000,- + € 133.830,-).
Nu de rechtbank tot bovenstaande conclusie komt, wordt het voorwaardelijke verzoek tot aanhouding afgewezen.