ECLI:NL:RBROT:2017:9055

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
20 november 2017
Zaaknummer
10/680847-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met opzet en noodweerexces in Dordrecht

Op 8 november 2017 deed de Rechtbank Rotterdam uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 26 december 2016, waarbij de verdachte in Dordrecht het slachtoffer, een medebewoner van het pand, met een mes heeft gestoken. De verdachte en het slachtoffer hadden eerder die avond een woordenwisseling over geluidsoverlast, wat leidde tot een handgemeen. Tijdens dit handgemeen heeft de verdachte het slachtoffer zeven keer gestoken, waarvan zes keer in de borststreek, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van opzet op de dood, maar dat de verdachte wel voorwaardelijk opzet had aanvaard door met een mes te steken. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit argument, omdat de reactie van de verdachte niet proportioneel was ten opzichte van de aanranding. De rechtbank concludeerde dat de verdachte schuldig was aan doodslag en legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, met terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden, gezien de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een geschiedenis van alcoholmisbruik en eerdere geweldsdelicten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/680847-16
Datum uitspraak: 8 november 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI Rijnmond, De Schie, Rotterdam, locatie Rotterdam,
raadsman mr. T.S. Kessel, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 oktober 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bijzondere voorwaarden en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat vrijspraak dient te volgen voor de ten laste gelegde doodslag. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het opzet op de dood van [naam slachtoffer] ontbreekt. De verdachte heeft immers verklaard dat hij niet de intentie heeft gehad om het slachtoffer te doden. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat van voorwaardelijk opzet niet kan worden gesproken. De raadsman heeft in dit verband gewezen op de beperkte lengte van het lemmet van het door de verdachte gehanteerde mes. De kans dat het slachtoffer als gevolg van het steken met dit mes zou komen te overlijden wordt door de verdediging niet aanmerkelijk geacht.
4.1.2.
Beoordeling
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt het volgende naar voren.
Op maandag, 26 december 2016, omstreeks 02:20 uur, kwam politiepersoneel bij de woning [adres delict] te Dordrecht, naar aanleiding van een melding dat in die woning een man zou zijn neergestoken. Het pand [adres delict] is in gebruik voor kamerverhuur. Op de eerste etage van het pand troffen agenten van politie in één van de kamers de verdachte aan. Op een matras in de kamer van de verdachte werd ook het levenloze lichaam van het slachtoffer aangetroffen. Uit het sectierapport van patholoog dr. Maes van 5 januari 2017 bleek het volgende:
’Bij sectie werden als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend scherprandig, perforerend en klievend geweld in totaal zeven steekletsels gezien. Zes bevonden zich aan de voorzijde van de borst en de zevende aan de strekzijde van het linker bovenbeen. In relatie met de steekverwondingen aan de borst waren de beide longen en het hart meermalen geraakt en was er veel bloed verloren. (…) Het overlijden van [naam slachtoffer] wordt door het massale bloedverlies en ten gevolge van de steekwonden opgetreden functieverlies van het hart en de beide longen zondermeer verklaard.’
De verdachte heeft in de verklaring die hij tegenover de politie en op de terechtzitting heeft afgelegd, samengevat, de volgende lezing gepresenteerd. De verdachte en zijn broer bevonden zich die nacht in de kamer van de verdachte op de eerste verdieping en dronken een biertje. Op enig moment zagen en hoorden zij het slachtoffer lopen op de overloop. Hij schreeuwde in hun richting dat ze stil moesten zijn. Daarop is een woordenwisseling ontstaan tussen de verdachte en het slachtoffer, die uitmondde in een handgemeen. Ten gevolge van dit handgemeen is het slachtoffer van de trap gevallen. Het slachtoffer is vervolgens weer naar boven gekomen, waar de ruzie zich op de overloop voortzette. Op enig moment is het slachtoffer de kamer van de verdachte binnen gekomen. Toen het slachtoffer net over de drempel van de kamer van de verdachte was gestapt, maakte hij met zijn rechterarm een bovenhandse slaande beweging in de richting van de verdachte. De verdachte heeft daarop zijn linkerarm uitgestoken en heeft daarmee de rechterarm van het slachtoffer geblokkeerd. De verdachte heeft min of meer tegelijkertijd een mes uit zijn broekzak gehaald en met het mes rechtshandig op het slachtoffer ingestoken.
Ofschoon de getuige [naam getuige 1] , de broer van de verdachte, op sommige punten wezenlijk anders heeft verklaard dan de verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding om de verklaring van de verdachte in twijfel te trekken. De rechtbank zal dan ook voor de beoordeling uitgaan van de door de verdachte gepresenteerde lezing van de feiten, zoals hiervoor weergegeven.
Uit het sectierapport volgt dat bij het slachtoffer zeven steekverwondingen zijn aangetroffen. De verdachte heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren hoe vaak hij het slachtoffer met het mes heeft gestoken. Het lijdt echter naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel dat de aangetroffen steekverwondingen alle door de verdachte zijn toegebracht. Vast staat voorts dat de verdachte heeft gestoken met een mes waarvan het lemmet een lengte had van ongeveer 8 cm. De verdachte heeft het slachtoffer zes maal in de borststreek gestoken, waarbij de longen en het hart meermalen zijn geraakt. De rechtbank heeft op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting niet de overtuiging gekregen dat de verdachte de dood van het slachtoffer heeft gewild. Van boos opzet op de dood kan - anders dan door de officier van justitie bepleit - dan ook niet worden gesproken. Beoordeeld dient te worden of de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood heeft gehad, zoals door de officier van justitie in subsidiaire zin is betoogd.
Van voorwaardelijk opzet kan al worden gesproken indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg, in het onderhavige geval de dood van het slachtoffer, zou intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat het toebrengen van een zestal steekwonden in de borststreek, met een mes waarvan de lengte van het lemmet 8 cm bedraagt, zo zeer gericht is op de dood van het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Het verweer wordt verworpen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 26 december 2016 te Dordrecht opzettelijk een persoon genaamd
[naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
opzettelijk meermalen met een mes in het lichaam van die [naam slachtoffer] gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid feit

5.1.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
doodslag.
5.2.
Strafbaarheid
5.2.1.
Standpunt verdediging
Subsidiair is aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt, op de grond dat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. De verdachte had geen gelegenheid om zich aan de aanranding te onttrekken, omdat het slachtoffer hem achterna bleef lopen en belagen. De raadsman acht de door de verdachte gekozen wijze van verdediging bovendien proportioneel, zodat is voldaan aan de door de wet aan een beroep op noodweer gestelde eisen. De verdediging bepleit ontslag van alle rechtsvervolging.
5.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt het volgende voorop.
Van noodweer is sprake indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding.
In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is ’geboden door de noodzakelijke verdediging’ worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Deze met elkaar samenhangende en niet altijd scherp te onderscheiden eisen hebben betrekking op de vraag of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was, respectievelijk op de vraag of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was.
Uit de door de verdachte afgelegde verklaringen leidt de rechtbank af, dat het niet de verdachte is geweest die de confrontatie heeft gezocht. Het was immers het slachtoffer die zich bij de verdachte en diens broer kwam beklagen dat zij te veel lawaai maakten. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat hij door het slachtoffer verbaal is bedreigd met de woorden dat hij voor het einde van het jaar door het slachtoffer zou worden dood geschoten. Een en ander is door de broer van de verdachte, bevestigd in diens verklaring afgelegd bij de politie. Verder zou het slachtoffer kort voor de fatale messteken gedreigd hebben om een vuilnisbak naar de verdachte te gooien. Uiteindelijk is het slachtoffer de kamer van de verdachte binnen gekomen en heeft een slaande beweging in zijn richting gemaakt. Onder deze omstandigheden kan worden geconcludeerd dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Het is voorts niet aannemelijk geworden dat de verdachte de mogelijkheid heeft gehad om zich aan de aanranding te onttrekken. Er is dan ook sprake van een noodweersituatie als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Het beroep op noodweer voldoet echter niet aan de proportionaliteitseis. De door de verdachte gekozen wijze van verdediging, het meerdere malen insteken met een mes op het lichaam (de borststreek) van het slachtoffer, staat niet in verhouding tot de aard van de aanranding. Het slachtoffer was ongewapend en de aanranding bestond uit het maken van een slaande beweging met de arm in de richting van de verdachte. De verdachte had kunnen en moeten volstaan met het afweren van het slachtoffer in plaats van een mes te trekken en op het slachtoffer in te steken.
Het verweer wordt verworpen.
5.2.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
Meer subsidiair is aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt. Bij de verdachte was sprake van spanning en stress en de verdachte was vermoeid door het nachtelijke leven van huisgenoten. Dit tezamen met de permanente belaging door het slachtoffer heeft volgens de verdediging geleid tot een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte.
6.2.
Beoordeling
Noodweerexces kan in beeld komen bij een ’overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging’, dus wanneer aan alle eisen van noodweer is voldaan behalve aan de proportionaliteitseis.
Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn, indien deze het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging.
Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het onmiddellijk gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer. De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier niet zonder meer valt af te leiden dat bij de verdachte ten tijde van het steekincident sprake was van een hevige gemoedsbeweging. Ook aan de hand van diens verklaring ter terechtzitting heeft de rechtbank dat niet kunnen vaststellen. In dit verband wijst de rechtbank nog op het volgende. Uit de door de verdachte bij de politie en ter terechtzitting afgelegde verklaringen blijkt dat er bij hem al langere tijd irritatie bestond jegens de persoon van het slachtoffer. Hij heeft verklaard dat er veel aanloop was bij het slachtoffer van mensen die drugs gebruikten en mogelijk ook drugs kochten bij het slachtoffer. Verder ergerde hij zich aan het feit dat deze mensen lawaai maakten en deuren hard dicht gooiden. Ook de getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte en het slachtoffer vaker ruzie met elkaar hebben gehad. Voor zover bij de verdachte al sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging is het aannemelijk dat deze in belangrijke mate is veroorzaakt door opgekropte irritatie. De rechtbank baseert haar oordeel mede op de hierna te bespreken NIFP-dubbelrapportage. De psycholoog concludeert dat bij de verdachte sprake is van ontwijkende persoonlijkheidstrekken: hij gaat conflicten uit de weg en kropt irritaties op. Mogelijk was de verdachte ten gevolge van eerdere incidenten meer geladen, aldus de psycholoog. Ook kan niet worden voorbij gegaan aan het feit dat de verdachte volgens zijn verklaring die nacht drie halve literblikken bier en twee flesjes bier had gedronken. De psycholoog acht het aannemelijk dat ontremming als gevolg van alcohol heeft bijgedragen aan het delict.
De rechtbank acht het niet aannemelijk geworden dat voor de verdachte een hevige gemoedsbeweging in de zin van paniek en/of angst veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding, van doorslaggevend belang is geweest bij de keuze om op het slachtoffer in te steken.
Het beroep op noodweerexces wordt verworpen.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte woonde met het slachtoffer in hetzelfde pand. Zij huurden in dat pand beiden een kamer. Op de bewuste avond kregen zij ruzie over lawaai, waarover zij al vaker woorden hadden gehad. Vervolgens ontstond een handgemeen dat uitliep op een drama. Nadat het slachtoffer meermaals de kamer van de verdachte was binnengekomen heeft de verdachte uit zijn broekzak een mes gepakt en heeft hij het slachtoffer zeven maal gestoken, waarvan zes keer in de borst. Het slachtoffer is in elkaar gezakt en aan zijn verwondingen overleden.
De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan één van de zwaarste misdrijven die de wet kent. Hij heeft het slachtoffer het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt ontnomen: het recht op leven. De verdachte heeft de nabestaanden van het slachtoffer daarmee blijvend en onherstelbaar leed toegebracht.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
14 juli 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft twee rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd
13 juli 2017 en 17 oktober 2017. Deze rapporten houden het volgende in.
‘Er is een patroon waarneembaar wat betreft het plegen van geweldsdelicten, waarbij het alcoholgebruik van de verdachte een voorname beïnvloedende factor blijkt te zijn. De verdachte persisteert echter in de overtuiging dat zijn alcoholgebruik niet de oorzaak is van zijn problemen en dat er geen noodzaak is om hiervoor een behandeling te volgen. Een langdurige klinische behandeling is geïndiceerd om abstinentie van alcohol en cannabisgebruik te verwezenlijken en zijn emoties te reguleren. Gezien de ernst van het tenlastegelegde en de verwachte strafeis, in combinatie met de ontbrekende motivatie van verdachte voor een klinische behandeling, ligt een voorwaardelijke strafdeel met bijzondere voorwaarden niet in de rede. Binnen het kader van een TBS-maatregel heeft een behandel- en een resocialisatietraject de grootste slagingskans. De verdachte heeft echter nog niet eerder een langdurige klinische behandeling gehad, waardoor hem ook niet de kans is geboden om zich hieraan te committeren. Een TBS met voorwaarden zou hem de mogelijkheid hiertoe verschaffen, waarbij er alsnog tot dwangverpleging overgegaan kan worden indien hij niet in staat blijkt om zich aan de voorwaarden te houden’.
De kans op recidive wordt als hoog ingeschat. De reclassering adviseert TBS met voorwaarden op te leggen.
Psychiater Dr. D.J. Vinkers heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
26 juni 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
‘De verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, namelijk een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en matige stoornis in het gebruik van cannabis, een neurocognitieve functiestoornis en antisociale persoonlijkheidstrekken. Dit was ook zo ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, indien dit bewezen wordt geacht. Dit beïnvloedde zijn gedrag ten tijde van ten laste gelegde. Dit geschiedde in behoorlijke mate. Als het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, is er sprake van doorwerking in het ten laste gelegde van de krenkbaarheid, agressieregulatieproblematiek, cognitieve beperkingen en alcoholmisbruik van verdachte. De verdachte is door deze stoornissen immers verminderd in staat om zijn gedrag te reguleren. Hoewel de verdachte weet dat hij door alcoholgebruik makkelijker in conflict komt met zijn omgeving, doet hij dat toch. Hij ontkent ook zijn verantwoordelijkheid hiervoor. Dit maakt het ook lastiger om te bepalen in welke mate het ten laste gelegde aan de verdachte zou moeten worden toegerekend. Er zijn zowel argumenten om het ten laste gelegde volledig toe te rekenen als om het in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte. Op grond hiervan wordt geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte indien dit bewezen wordt geacht. Er zijn overigens ook argumenten om het ten laste gelegde volledig toe te rekenen aan de verdachte. De verdachte heeft een verhoogd risico op recidive van geweldsdelicten. Hij is wisselend gemotiveerd om zich onder behandeling en begeleiding te stellen. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, wordt geadviseerd om de verdachte een TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen. Het traject zou moeten beginnen met een opname in een verslavingsinstelling of FPK, waarbij de verdachte geoefend kan worden in abstinentie van alcohol en cannabis, het aanbrengen van een dagstructuur en hanteren van negatieve emoties zoals agressie’.
Psycholoog drs. B.Y. van Toorn heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd
3 juli 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
‘Er is een ziekelijke stoornis der geestvermogens in de zin van cognitieve schade door langdurig alcoholabusus, alcoholafhankelijkheid en misbruik van cannabis. De gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens bestaat uit een licht verstandelijke ontwikkelingsstoornis en antisociale persoonlijkheidstrekken. Dit was ook zo ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, waarbij de verdachte onder invloed van alcohol was. Dit beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Door de neiging om conflicten te vermijden liepen de irritaties ten opzichte van het slachtoffer
bij de verdachte op. Hij lijkt ook gekrenkt geweest te zijn, passend bij de antisociale
persoonlijkheidsdyamiek. De avond van het ten laste gelegde had de verdachte ruzie gehad met zijn vriendin. Mogelijk dat hij hierdoor al geladen was. Hij was onder invloed van
alcohol, waardoor hij licht geraakt was en de controlemechanismen afnamen. Eenmaal in zijn kamer was een conflict met het slachtoffer bijna niet meer te vermijden. Het is
aannemelijk/goed voorstelbaar dat op dat moment alles bij elkaar kwam: opgekropte woede
over eerdere conflicten/krenkingen, ontremming als gevolg van de alcohol, overzichtsverlies
als gevolg van de cognitieve schade, overmatige emotionaliteit en verlies van remmingen/inhibitie en controle als gevolg van de executieve functiestoornissen. Er is sprake geweest van doorwerking van stoornissen in delict. Daar staat tegenover dat de verdachte al eerder (ook ernstige) geweldsdelicten pleegde onder invloed van alcohol en dat
hij weet welke invloed alcohol op hem heeft. De kans op recidive wordt als hoog tot zeer hoog ingeschat door de weigering van de verdachte om te komen tot een gedragsverandering, het onomkeerbare karakter van de cognitieve schade en de verstandelijke ontwikkelingsstoornis en de ernst van de verslavingsproblematiek. Om de kans op recidive terug te dringen is behandeling van de verslavingsproblematiek
noodzakelijk. Door abstinentie wordt niet alleen de kans op gewelddadig gedrag teruggedrongen, maar zal er ook geen verdere cognitieve schade ontstaan. Dit kan alleen door middel van een langdurige klinische opname, waarbij veel aandacht moet zijn voor het vergroten van ziektebesef en ziekte-inzicht, het zicht krijgen op risicovolle situaties, het zicht krijgen op het eigen aandeel in situaties en het dragen van verantwoordelijkheid daarvoor. Het verdient aanbeveling om na aanvang van de behandeling en na stabilisatie nog een keer uitgebreid neuropsychologisch en neurologisch/beeldvormend onderzoek te doen zodat de diagnostiek verder verfijnd kan worden.
Na langdurige abstinentie heeft de verdachte een langdurig resocialisatietraject nodig met veel controle en ondersteuning op verschillende levensgebieden, en de mogelijkheid tot ingrijpen bij een dreigende terugval. Het is de verwachting dat hij levenslang enige vorm van ondersteuning nodig zal hebben omdat zowel intellectuele beperking als hersenschade irreversibel zijn en hem zullen blijven belemmeren. Vanuit een inhoudelijk gedragskundig perspectief zouden zowel TBS met voorwaarden als TBS met dwangverpleging van toepassing kunnen zijn. Uiteindelijk heeft de verdachte nog nooit een goede behandeling gehad, wordt aan het principe van het ultimum remedium niet voldaan, en ligt het kader van de TBS met voorwaarden in die zin meer voor de hand. Daar staat tegenover dat er een geweldsdelict met fatale afloop gepleegd is, dat de kans op recidive/gevaar hoog is, en dat
de verdachte niet wenst mee te werken aan behandeling’.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Nu de conclusies van de psychiater en de psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige omvang.
De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen bovendien de terbeschikkingstelling van de verdachte. De rechtbank onderschrijft de opmerking van de psycholoog drs. Van Toorn dat de verdachte nog nooit een goede behandeling heeft gehad en dat het om die reden voor de hand ligt om TBS met voorwaarden op te leggen. Het opleggen van TBS met dwangverpleging is immers een ultimum remedium, dat eerst in beeld komt nadat alle andere opties onhaalbaar zijn gebleken. De rechtbank acht het opleggen van TBS met voorwaarden dan ook passend en geboden.
Het bewezen verklaarde feit ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met voorwaarden zal worden opgelegd, betreft een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Aan de in de wet gestelde eisen voor oplegging van de maatregel is voldaan.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en of maatregel passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 37a, 38, 38a en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
  • de ter beschikking gestelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
  • de ter beschikking gestelde meldt zich op afspraken bij de reclassering zo vaak als de reclassering dat nodig oordeelt;
  • de ter beschikking gestelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering; de reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de ter beschikking gestelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • de ter beschikking gestelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is; deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • de ter beschikking gestelde werkt mee aan huisbezoeken;
  • de ter beschikking gestelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • de ter beschikking gestelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • de ter beschikking gestelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de ter beschikking gestelde, als dat van belang is voor het toezicht;
  • de ter beschikking gestelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
  • als de reclassering dat nodig acht, werkt de ter beschikking gestelde mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7
  • weken, tot maximaal 14 weken per jaar de ter beschikking gestelde gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
  • de ter beschikking gestelde laat zich opnemen in een forensische verslavingskliniek (FVK) of een forensische psychiatrische kliniek (FPK) of een soortgelijke zorginstelling, nader te bepalen door de instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing; de opname start zo spoedig mogelijk na detentie; de duur van de opname is gelijk aan de duur van de maatregel of zo veel korter als de reclassering nodig vindt; de ter beschikking gestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling; het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling; als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de ter beschikking gestelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • de ter beschikking gestelde laat zich, indien geïndiceerd, behandelen door een instelling voor forensische verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener. De behandeling start
aansluitend op het klinische traject; de ter beschikking gestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling; het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • de ter beschikking gestelde werkt, indien geïndiceerd, mee aan plaatsing in een vervolgsetting zoals een (Forensische Regionale Instelling voor Begeleid Wonen (F-RIBW) of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing; het verblijf start aansluitend op het klinische traject en duurt voort zolang de maatregel geldt of zo veel korter als de reclassering nodig oordeelt; de ter beschikking gestelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • de ter beschikking gestelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod; de reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de ter beschikking gestelde wordt gecontroleerd; mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en bloedonderzoek;
  • de ter beschikking gestelde gebruikt geen alcohol en werkt mee aan controle op dit alcoholverbod; de reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de ter beschikking gestelde wordt gecontroleerd; mogelijke controlemiddelen zijn bloedonderzoek, urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
  • de ter beschikking gestelde werkt mee aan de begeleiding ten aanzien van het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan budgetbeheer, bewindvoering of schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen; de ter beschikking gestelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
geeft aan de reclassering opdracht de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt de dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en K.J. van den Herik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.A. Verkerk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 december 2016 te Dordrecht opzettelijk een persoon genaamd
[naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
opzettelijk meermalen met een mes in het lichaam van die [naam slachtoffer] gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
(art. 287 Wetboek van Strafrecht)