Toepassing van bovenstaande rechtsregels op het onderhavige geval leidt tot het volgende.
Dat [eiser] gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van Intrica B.V. komen en waaruit naar verkeersopvattingen een zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid, is niet gebleken. [aannemer] had geen uitdrukkelijke of impliciete volmacht van Intrica B.V. ontvangen en heeft niet met instemming van Intrica B.V. gehandeld. Intrica B.V. in wier naam zou moeten zijn gehandeld, heeft geen handeling verricht of mededeling gedaan waarmee zij de schijn van een toereikende volmacht voor [aannemer] zou hebben gewekt.
[eiser] heeft ter zitting verklaard:
“Nooit is mij door iemand van Intrica gezegd dat [aannemer] door hen was overgenomen, in hun dienst was of hun partner was”.
Dat [aannemer] kantoor houdt in het pand van Intrica B.V. is naar verkeersopvattingen onvoldoende om er gerechtvaardigd op te kunnen vertrouwen dat [aannemer] “deel uitmaakt” van Intrica B.V. [directeur] heeft ten aanzien van dit kantoor ter zitting verklaard:
“( [aannemer] ) pand was er slecht aan toe. Ik heb hem toen aangeboden om bij ons in te trekken.(…) Hij had een computer en handbewerkingsmachines, die konden bij ons in een aparte, afgesloten ruimte staan.(…) Hij heeft een hoekje boven in de keuken. Daar zit hij nu nog”.
De factuur van 6 maart 2014 (productie 18 bij dagvaarding), waar [eiser] naar verwijst en die kennelijk betrekking had op werkzaamheden die Intrica B.V. had verricht voor het project in Den Haag, is door [aannemer] op briefpapier van Intrica B.V. “uitgevaardigd” (dagvaarding punt 113), niet door Intrica B.V. De enkele mededeling aan Intrica B.V. dat [eiser] de factuur van Intrica B.V. heeft betaald, maakt Intrica B.V. nog niet tot contractspartij van [eiser] , noch maakt zij [aannemer] tot vertegenwoordiger van Intrica B.V.
Intrica B.V. heeft de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid ook niet gewekt door bijvoorbeeld niet te handelen. Intrica B.V. had geen weet en kennis van de offerte die door [aannemer] aan [eiser] werd verstuurd en waarbij deze het logo, de adres- en telefoongegevens en dergelijke van Intrica B.V. had gebruikt, ook omdat enkel [aannemer] verantwoordelijk was voor het [persoon] -project.
Op door [eiser] aangehaalde feiten en omstandigheden van nà het sluiten van de overeenkomst kan het bij hem gewekte vertrouwen van vertegenwoordigingsbevoegdheid niet zijn gebaseerd. Intrica B.V. heeft overigens aangevoerd dat [aannemer] en zij elkaar over en weer als onderaannemer bij een opdracht betrekken. Voor het [persoon] -project heeft [aannemer] werknemers van Intrica B.V. ingehuurd. Dat [aannemer] [directeur] in het bijzijn van [persoon] “
compagnon”heeft genoemd hoeft in het gewone spraakgebruik niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat [aannemer] namens Intrica B.V. overeenkomsten sluit.