ECLI:NL:RBROT:2017:8899

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
C/10/535104 / FT EA 17/1904
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en problematische schuldensituatie

Op 3 november 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster, die op dat moment een ziektewetuitkering ontving, had op 13 september 2017 een verzoekschrift ingediend. De schuldenlast van verzoekster bedroeg € 171.153,02. Tijdens de zitting op 8 november 2017, waar verzoekster werd bijgestaan door haar advocaat mr. M.W. Huijzer, werd duidelijk dat verzoekster de nalatenschap van haar overleden vader had verworpen. Dit had gevolgen voor haar schuldenlast, aangezien de schuldeisers zich konden verhalen op de verworpen erfenis.

De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet te goeder trouw was geweest in de afgelopen vijf jaar met betrekking tot het onbetaald laten van haar schulden. De verwerping van de nalatenschap, die volgens verzoekster een waarde had van € 40.000,- à € 50.000,-, was nadelig voor haar schuldeisers. De rechtbank stelde vast dat de omvang van de erfenis nog niet was vastgesteld, waardoor niet kon worden bepaald of er sprake was van een problematische schuldensituatie. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot schuldsanering moest worden afgewezen.

De rechtbank voegde eraan toe dat, zelfs als er wel sprake zou zijn van een problematische situatie, verzoekster niet zou zijn toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. De afwijzing was dus niet alleen gebaseerd op de onduidelijkheid over de schuldenlast, maar ook op het feit dat verzoekster haar verplichtingen jegens haar schuldeisers had verwaarloosd. De rechtbank wees het verzoek af en verklaarde dat tegen deze uitspraak hoger beroep mogelijk was binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 3 november 2017 (bij vervroeging)
[naam 1],
[adres]
[woonplaats]
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 13 september 2017 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster is, vergezeld door de heer [naam 2] en bijgestaan door mr. M.W. Huijzer, advocaat, gehoord ter terechtzitting van
8 november 2017.

2.De feiten

Verzoekster ontvangt op dit moment een ziektewetuitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 171.153,02

3.De beoordeling

Op grond van artikel 284 lid 1 van de Faillissementswet (hierna: Fw) kan een natuurlijk persoon, indien redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, verzoeken de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Kortgezegd moet dus sprake zijn van een problematische schuldensituatie.
De vader van verzoekster is enige tijd geleden overleden. Verzoekster heeft de nalatenschap verworpen. Eén van de schuldeisers heeft op grond van artikel 4:205 BW bij deze rechtbank een verzoek tot vereffening gedaan. Dit verzoek zal, zo is ter zitting gebleken, worden toegewezen. Alleen staat nu nog niet vast wie de vereffenaar zal worden. Concreet betekent dit dat de vereffenaar zal gaan vaststellen wat de nalatenschap is, wie recht op welk deel van de nalatenschap en, zo mogelijk, zullen privéschuldeisers van erfgenamen worden voldaan uit de nalatenschap, ook al hebben die erfgenamen die nalatenschap verworpen (artikel 4:219 BW). De schuldeisers van verzoekster kunnen zich dus verhalen op de (verworpen) erfenis van haar overleden vader. Op dit moment kan daarom niet bepaald worden wat de (uiteindelijke) schuldenlast is van verzoekster, laat staan of dit een problematische schuldenlast is. Immers daarvoor moet de omvang van haar erfdeel vast staan. Pas als haar schulden zijn verrekend met de erfenis kan vastgesteld worden of (nog) sprake is van een problematische schuldensituatie. Het verzoek moet daarom nu worden afgewezen.
De rechtbank voegt daar nog aan toe, dat ook indien wel sprake was geweest van een toestand dan wel dat voorzienbaar zou zijn dat die toestand zich binnenkort voordoet, verzoekster niet zou zijn toegelaten. Daartoe wordt – ten overvloede – het volgende overwogen.
Het is onvoldoende aannemelijk dat verzoekster ten aanzien van het onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Verzoekster heeft de erfenis van haar vader verworpen. Zij stelt dat zij geen contact meer had met haar vader, maar anderzijds is zij door hem kennelijk niet onterfd. Het verwerpen van deze nalatenschap, waarvan verzoekster stelt dat die voor haar rond de € 40.000,- à € 50.000,- bedraagt, is nadelig voor haar schuldeisers. Die kunnen nu immers niet (gedeeltelijk) voldaan worden uit deze nalatenschap. Aan verzoekster kan worden toegegeven dat zij, zoals elke ouder, een onderhoudsverplichting heeft jegens haar dochter die door de verwerping van de nalatenschap door verzoekster op grond van plaatsvervulling in haar rechten is getreden, maar die verplichting gaat niet zover dat haar schuldeisers daarvan de dupe mogen worden. Zij had haar erfdeel moeten gebruiken om haar schuldeisers zoveel mogelijk te voldoen. Dat heeft verzoekster nagelaten, waardoor één van haar schuldeisers gedwongen werd een verzoek tot vereffening in te dienen. Daarmee heeft verzoekster die schuldeiser wel weer advocaatkosten laten maken.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M. de Winkel, rechter, en in aanwezigheid van A. Mergen, griffier, in het openbaar uitgesproken op 3 november 2017. [1]

Voetnoten

1.