In deze zaak heeft eiser, een journalist, gedaagde aangeklaagd wegens onrechtmatige uitlatingen die hij heeft gedaan in een radioprogramma en op verschillende websites. Eiser stelt dat gedaagde hem heeft beschuldigd van afpersing en het doen van valse meldingen aan autoriteiten, wat heeft geleid tot reputatieschade en financiële verliezen. De procedure begon met een dagvaarding door eiser op 8 december 2015, waarna gedaagde een conclusie van antwoord heeft ingediend. De zaak is enige tijd geschorst geweest vanwege de schorsing van gedaagdes advocaat. Na een comparitie van partijen, waar niemand verscheen, heeft eiser een conclusie van repliek ingediend en verzocht om vonnis.
De rechtbank heeft de vorderingen van eiser beoordeeld en vastgesteld dat gedaagde de naam van eiser niet heeft genoemd in zijn uitlatingen. De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de publicaties waarin eiser wordt genoemd, omdat hij niet direct betrokken was bij die publicaties. Bovendien heeft gedaagde onderbouwd dat zijn uitlatingen gebaseerd zijn op verklaringen van een journalistenvereniging en een minister, die eiser als een fraudeur en afperser bestempelen. De rechtbank concludeert dat gedaagde voldoende gronden had om zijn uitlatingen te doen en dat deze binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting vallen.
Uiteindelijk wijst de rechtbank de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 737,00. De rechtbank bepaalt dat over deze kosten wettelijke rente verschuldigd is vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis.