ECLI:NL:RBROT:2017:8862

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
10/766014-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schipper binnenvaarttanker schuldig aan aanvaring met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 november 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een schipper van een binnenvaarttanker, die schuldig werd bevonden aan een aanvaring met dodelijke afloop. De aanvaring vond plaats op 16 oktober 2013 op de Nieuwe Maas, waarbij de verdachte, als schipper van het mts '[naam schip]', een motorjacht '[naam jacht]' aan stuurboordzijde opvoer zonder de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoogst onachtzaam en onvoorzichtig had gehandeld, wat resulteerde in de dood van twee opvarenden van het motorjacht en levensgevaar voor een derde opvarende. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, maar houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die psychologische hulp heeft gezocht na het voorval. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, met vervangende hechtenis van 90 dagen bij niet-naleving. De rechtbank verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/766014-16
Datum uitspraak: 14 november 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
wonende te: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
[land verdachte] ,
raadslieden: mr. J.M.A. Loevendie en mr. J.C. van Zuethem,
beiden advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 27 en 31 oktober 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. W.D. van den Berg en mr. E.C. Visser, hierna ook gezamenlijk aan te duiden als ‘de officier van justitie’, hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte voor feit 1 primair tot een werkstraf van 180 uur subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis
  • veroordeling van de verdachte voor feit 2 tot een geldboete van € 1400 subsidiair 24 dagen vervangende hechtenis;
  • veroordeling van de verdachte voor feit 3 tot een geldboete van € 700 subsidiair 14 dagen vervangende hechtenis.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunten verdediging en officier van justitie
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging omdat sprake is van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek.
Daartoe is aangevoerd dat het opsporingsonderzoek onzorgvuldig is geweest. Het door de verdachte geschetste scenario is in het VOA-onderzoek onvoldoende onderzocht en door de verbalisanten is te veel gefocust op onterechte aannames betreffende de snelheid van de [naam schip] en de [naam jacht] . Daarnaast zijn enkele elementen van de verhoren van de getuigen niet op de audio-opnames terecht gekomen en zijn enkele getuigen aanvankelijk in elkaars aanwezigheid gehoord. Omdat er tijdens het onderzoek door de verbalisanten is ‘getunneld’, zijn de resultaten van het onderzoek onvoldoende betrouwbaar hetgeen de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie raakt, aldus de verdediging.
De officier van justitie heeft gemotiveerd bestreden dat er in de gang van zaken tijdens het opsporingsonderzoek grond kan worden gevonden voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, of voor uitsluiting van daarbij verkregen resultaten van het bewijs.
4.2.
.
Beoordeling
Niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie met toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering komt slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is plaats indien de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Er dient dus sprake te zijn van een ernstige en verwijtbare schending van het recht op een eerlijk proces. Ook indien de belangen van de verdachte niet zijn geschaad, kan de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard, namelijk wanneer de gemaakte inbreuk, gelet op het fundamentele karakter daarvan, het wettelijke systeem in de kern raakt.
In deze zaak is, naast ander onderzoek, technisch onderzoek gedaan naar de toedracht van de aanvaring tussen de [naam schip] en de [naam jacht] . Er is onder meer een vaarproef gehouden, de boeggolf van de [naam schip] is in een vergelijkbare situatie in beeld gebracht en er zijn op basis van de fotografisch vastgelegde schades aan de beide schepen 3D-videoreconstructies gemaakt. Zoals de officier van justitie op de terechtzitting onweersproken heeft gesteld, is de verdediging in dit proces betrokken en is zij in de gelegenheid geweest om onderzoek door een onafhankelijk deskundige te verzoeken. Een inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijk proces valt in deze gang van zaken niet te lezen. Daarbij wordt nog aangetekend dat de verbalisanten er geen misverstand over hebben laten bestaan dat en welke aannames er aan de vaarproeven en de 3D-reconstructies ten grondslag liggen.
Voor een aantal getuigen geldt dat zij in eerste instantie inderdaad in elkaars aanwezigheid zijn gehoord. Dat kan invloed hebben op de inhoud van het verslag dat zij ieder voor zich deden van hetgeen zij kort tevoren hadden waargenomen. Er is echter geen grond om te oordelen dat daarmee doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Opmerking verdient nog dat deze getuigen later nogmaals apart zijn gehoord.
Van een ernstige inbreuk op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van [naam verdachte] aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan is dan ook geen sprake.
De rechtbank verwerpt het verweer.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft hoogst onachtzaam, onvoorzichtig en onoplettend gehandeld door een verkeerde inschatting te maken van de beschikbare doorvaartruimte en een verkeerde keuze te maken door te (willen) oplopen aan de stuurboordzijde van de [naam jacht] zonder een geluidssein te geven, zonder voldoende afstand te houden en zonder snelheid te verminderen.
5.2.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat hem, kort gezegd, geen verwijt kan worden gemaakt van de aanvaring met de [naam jacht] . De verdachte heeft de [naam jacht] steeds in het zicht gehad en ging er – gelet op de positie van de [naam jacht] in het midden van het vaarwater – vanuit, en mocht er ook van uitgaan, dat deze was voorgesorteerd om richting de Lek te varen. Er was voldoende ruimte om de [naam jacht] te kunnen voorbijlopen, dus in te halen, tot het moment waarop de verdachte werd geconfronteerd met een plotselinge koerswijziging van de [naam jacht] naar stuurboord. De verdachte heeft op dat moment alles gedaan wat in zijn macht lag om een aanvaring nog te vermijden, maar tevergeefs.
5.3.
Beoordeling
Vaststaande feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Het mts “ [naam schip] ” (hierna: de [naam schip] ) is een binnenvaarttankschip. De [naam schip] heeft een tonnage van 2493 ton, is 109,88 meter lang, 110,05 meter breed en heeft een diepgang van 3,16 meter. Het ms “ [naam jacht] ” (hierna: de [naam jacht] ) is een motorjacht van 12,2 meter lang, 3,2 meter breed, met een diepgang van 0,92 meter en een gewicht van 16 ton.
De [naam jacht] met aan boord [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] en hun dochter [naam slachtoffer 3] , is op
16 oktober 2013 omstreeks 09:20 uur vertrokken vanuit de City Marina te Rotterdam met Gorinchem als bestemming. De [naam schip] is die dag beladen met 2000 ton dieselolie omstreeks 09:00 uur vertrokken uit de 3e Petroleumhaven te Rotterdam, met bestemming [naam bestemming] , Duitsland.
Op 16 oktober 2013 omstreeks 10:56 uur heeft op de Nieuwe Maas – voor de splitsing naar de Noord en de Lek – een aanvaring plaatsgevonden tussen de [naam schip] en de [naam jacht] . Beide schepen voeren in de opvaart. De [naam schip] was oplopend op de [naam jacht] en is in aanvaring gekomen met de [naam jacht] . De [naam jacht] is overvaren en gezonken. Als gevolg van deze aanvaring zijn de drie opvarenden van de [naam jacht] in het water terechtgekomen. [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] zijn overleden. [naam slachtoffer 3] is door de bemanning van een ander plezierjacht gered uit het water en zij heeft de aanvaring overleefd.
Als eerste ligt ter beoordeling de vraag voor of de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Voor het bewijs van schuld in de zin van artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht is van belang of de verdachte in strafrechtelijke zin een verwijt gemaakt kan worden als ten laste is gelegd, namelijk dat hij hoogst, althans aanmerkelijk, onachtzaam en/of onvoorzichtig en/of onoplettend is geweest waardoor de aanvaring is ontstaan en als gevolg waarvan de opvarenden van de [naam jacht] zijn komen te overlijden. Uit vaste rechtspraak blijkt dat het hierbij gaat om het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen is niet redengevend voor de mate van schuld.
De rechtbank grondt haar oordeel niet mede op de door de politie uitgevoerde ongevallenanalyse, omdat de daarin berekende vaarafstanden, vaarsnelheden en posities op het vaarwater – wegens de omstandigheid dat de aanvaringslocatie buiten de radardekking valt – voor een deel zijn gebaseerd op aannames. Verweren die daarop betrekking hebben, en die overigens voor een deel ook op aannames zijn gebaseerd, hoeven daarom niet te worden besproken.
De rechtbank zal zich voor de vraag of en welke ten laste gelegde feitelijke gedragingen kunnen worden bewezen, en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld in de zin van artikel 169 Sr opleveren, baseren op de verklaringen van de getuigen die de aanvaring tussen de [naam schip] en de [naam jacht] , en de aanloop daar naartoe, hebben waargenomen, alsmede op de verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft verklaard dat hij al enige tijd goed zicht had op twee motorjachten die voor hem in de opvaart op de Nieuwe Maas voeren vanaf het moment dat hij de bocht had genomen nadat hij de sector Maasbruggen, het gebied waar de radardekking stopt, was uitgevaren. De verdachte voer op dat moment ongeveer 14 kilometer per uur (gemeten over de grond) en was de motorjachten aan het oplopen. Uit de verklaringen van de verdachte en de overige getuigen volgt dat één van de plezierjachten ( [naam plezierjacht] ) zich aan stuurboordwal bevond en het andere motorjacht ( [naam jacht] ) midden vaarwater. De verdachte was voornemens om tussen de beide motorjachten door te varen en de [naam jacht] aan stuurboordzijde voorbij te lopen. De verdachte was in de veronderstelling dat de [naam jacht] voorgesorteerd was om richting de Lek te varen maar heeft zich er niet van vergewist of deze veronderstelling juist was. Vast staat dat de verdachte geen personen aan boord van de [naam jacht] heeft waargenomen en zodoende niet door oogcontact heeft kunnen verifiëren of de schipper van de [naam jacht] op de hoogte was van zijn voornemen. Evenmin heeft de verdachte de marifoon of de scheepshoorn gebruikt om de schipper van de [naam jacht] te informeren. Hij heeft op dat moment ook geen aanleiding gezien zijn snelheid of koers aan te passen.
De verdachte heeft verklaard dat de [naam jacht] – toen de [naam schip] de [naam jacht] op 15 à 20 meter was genaderd – plotseling een stuurbeweging van minimaal 30 graden naar stuurboord heeft gemaakt. De verdachte zou toen pogingen hebben ondernomen om de [naam jacht] te ontwijken (door het geven van een hoornsignaal, het afremmen en uitwijken naar bakboord) maar kon niet voorkomen dat de [naam jacht] voor de kop van de [naam schip] kwam waarna deze kapseisde en onder water verdween. In de getuigenverklaringen wordt echter geen ondersteuning gevonden voor dit scenario. Zowel de getuigen [naam getuige] , die de aanvaring vanaf de wal hebben waargenomen, als de opvarenden van de [naam plezierjacht] verklaren immers dat de [naam jacht] een rechte koers heeft gevaren en ook [naam slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij (vlak voor de aanvaring) geen stuurbeweging heeft waargenomen, terwijl dit onder de door verdachte geschetste omstandigheden zeker waarneembaar zou zijn geweest. De rechtbank acht op grond van het voorgaande niet aannemelijk dat de [naam jacht] een plotselinge stuurbeweging naar stuurboord heeft gemaakt.
Meerdere getuigen hebben verklaard dat zij – gelet op de positie van de beide schepen in het water en het besef dat de [naam schip] de [naam jacht] aan stuurboord wilde voorbijlopen – het ongeluk hebben zien aankomen of in ieder geval in spanning hebben verkeerd of een en ander ‘wel goed zou aflopen’. De getuigen omschrijven verder dat de [naam jacht] aan de stuurboordachterzijde werd geraakt en door de boeggolf van de [naam schip] werd opgetild en midscheeps werd overvaren. De rechtbank acht de gedetailleerde verklaringen die deze getuigen geven over de toedracht van de aanvaring, die op essentiële punten met elkaar overeenstemmen, geloofwaardig. Een en ander wijst naar het oordeel van de rechtbank uit dat de verdachte als schipper van de [naam schip] onvoldoende afstand tot de [naam jacht] heeft gehouden. Uit het onderzoek kan worden afgeleid dat ook aan de zijde van de [naam jacht] fouten zijn gemaakt: de [naam jacht] had stuurboordwal moeten houden en aannemelijk is dat de [naam jacht] vanwege beperkt zicht naar achteren de [naam schip] niet heeft gezien. Maar ook als daarvan wordt uitgegaan, doet dat er niet aan af dat de verdachte voorzorgsmaatregelen had moeten nemen om een aanvaring te voorkomen.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat de verdachte zich er onvoldoende van heeft vergewist dat het oplopen/voorbijlopen van de [naam jacht] veilig kon geschieden. De verdachte heeft de ruimte om de [naam jacht] aan haar stuurboordzijde voorbij te lopen verkeerd ingeschat en hij heeft zich niet gehouden aan de voorschriften van het Binnenvaartpolitiereglement die kort gezegd voorschrijven dat hij maatregelen moet treffen om gevaar voor anderen te voorkomen en dat voorbijlopen van een ander schip alleen mag plaatsvinden nadat hij zich ervan had vergewist dat dit zonder gevaar kan gebeuren. Hij heeft dus aanmerkelijk onvoorzichtig gevaren met gevolgen zoals eerder omschreven.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair)
hij, op 16 oktober 2013, te Ridderkerk, als schipper van een groot schip, te weten een
binnenvaartschip genaamd " [naam schip] " (lengte ongeveer 109 meter), met dat
schip heeft gevaren op het voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaand vaarwater, te weten de Nieuwe Maas,
en tijdens dit varen hoogst, althans aanmerkelijk, onachtzaam en/of
onvoorzichtig en/of onoplettend en/of nalatig is geweest als gevolg waarvan
een ander vaartuig, te weten het motorjacht " [naam jacht] " (lengte ongeveer 12
meter), is gezonken ten gevolge waarvan
tweepersonen, zijn
overleden, en levensgevaar voor een ander is ontstaan,
immers heeft/is hij, verdachte, (toen en aldaar)
- die " [naam jacht] " aan stuurboordzijde opgelopen, zonder dat hij, verdachte, de schipper/roerganger van die " [naam jacht] " door middel van geluidseinen hierop attent heeft gemaakt, en
- niet de koers en de snelheid van die " [naam schip] " aangepast teneinde die " [naam jacht] " met gepaste afstand en snelheid te kunnen oplopen/voorbijlopen, zodat geen
gevaar voor aanvaring zou zijn ontstaan, en
- zich onvoldoende ervan vergewist dat het oplopen/voorbijlopen van die " [naam jacht] " veilig kon geschieden, en
- niet alle voorzorgsmaatregelen genomen die volgens goed zeemanschap en/of
door omstandigheden waarin die " [naam schip] " zich bevond waren geboden, ten einde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar wordt gebracht,
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde schip " [naam schip] " tegen
die " [naam jacht] " is aangevaren waardoor en/of waarbij die " [naam jacht] " is
gekapseisd en vervolgens is overvaren en die " [naam jacht] " is gezonken en
twee opvarenden van die ' [naam jacht] ", te weten de heer [naam slachtoffer 1] en mevrouw [naam slachtoffer 2] , zijn overleden, en levensgevaar is ontstaan aan één opvarende van die " [naam jacht] ", te weten mevrouw [naam slachtoffer 3] ,
en het aldus aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is dat die aanvaring heeft
plaatsgevonden waardoor twee personen, zijn overleden en levensgevaar voor een ander is ontstaan;
zulks terwijl bovengenoemd feit is begaan in de uitoefening van zijn,
verdachtes, beroep;
2.
hij, op 16 oktober 2013, te Ridderkerk, als schipper van een groot schip, te weten een
binnenvaartschip genaamd " [naam schip] " (lengte ongeveer 109 meter), met dat
schip heeft gevaren op het voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaand
vaarwater, te weten de Nieuwe Maas, en tijdens dit varen niet heeft voldaan aan de verplichting om, ook bij het ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften als bedoeld in het
Binnenvaartpolitiereglement, alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens
goed zeemanschap of door de omstandigheden waarin het door hem bestuurde
schip zich bevindt zijn geboden teneinde (met name) te voorkomen het leven
van personen in gevaar wordt gebracht en/of schade wordt veroorzaakt aan
(onder meer) andere schepen en/of de veiligheid of het vlotte verloop van de
scheepvaart in gevaar wordt gebracht,
immers heeft/is hij, verdachte, (toen en aldaar)
- die " [naam jacht] " aan stuurboordzijde opgelopen, zonder dat hij, verdachte, de schipper/roerganger van die " [naam jacht] " door middel van geluidseinen hierop attent heeft gemaakt, en
- niet de koers en de snelheid van die " [naam schip] " aangepast teneinde die " [naam jacht] " met gepaste afstand en snelheid te kunnen oplopen/voorbijlopen, zodat geen
gevaar voor aanvaring zou zijn ontstaan, en
- zich onvoldoende ervan vergewist dat het oplopen/voorbijlopen van die " [naam jacht] " veilig kon geschieden,
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde schip " [naam schip] " tegen
die " [naam jacht] " is aangevaren waardoor en/of waarbij die " [naam jacht] " is
gekapseisd en vervolgens is overvaren en die " [naam jacht] " is gezonken en
(vervolgens)
- twee opvarenden van die ' [naam jacht] ", te weten de heer [naam slachtoffer 1] en mevrouw [naam slachtoffer 2] , zijn verdronken, en levensgevaar voor de opvarende van die " [naam jacht] ", te weten [naam slachtoffer 3] , is ontstaan, en
- schade is toegebracht aan die " [naam jacht] ";
3.
hij, op 16 oktober 2013, te Ridderkerk, als schipper van een groot schip, te weten een
binnenvaartschip genaamd " [naam schip] ", met dat schip in de opvaart heeft
gevaren op de Nieuwe Maas, zijnde een openbaar voor de scheepvaart openstaand
water in het Rijk gelegen, terwijl hij, verdachte, achter een ander schip
voer teneinde deze voorbij te lopen, zonder dat hij, verdachte, zich ervan
heeft vergewist dat dit zonder gevaar kon geschieden,
immers heeft/is hij, verdachte, (toen en aldaar)
- die " [naam jacht] " aan stuurboordzijde opgelopen,
zonder dat hij, verdachte, de schipper/roerganger van die " [naam jacht] " door
middel van geluidseinen hierop attent heeft gemaakt, en
- niet de koers en de snelheid van die " [naam schip] " aangepast teneinde die " [naam jacht] " met gepaste afstand en snelheid te kunnen oplopen/voorbijlopen, zodat geen
gevaar voor aanvaring zou zijn ontstaan, en
- niet alle voorzorgsmaatregelen genomen die volgens goed zeemanschap en
door omstandigheden waarin die " [naam schip] " zich bevond waren geboden, ten einde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar wordt gebracht,
en, aldus, heeft, hij, verdachte die " [naam jacht] " opgelopen en is in aanvaring
gekomen met die " [naam jacht] ".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van:

1.primair

het aan zijn schuld te wijten zijn dat een vaartuig zinkt, terwijl daardoor levensgevaar voor een ander ontstaat en het feit iemands dood ten gevolge heeft, terwijl het feit wordt gepleegd in de uitoefening van zijn beroep, meermalen gepleegd

en
2
overtreding van artikel 1.04 van het Binnenvaartpolitiereglement
en
3
overtreding van artikel 6.09 van het Binnenvaartpolitiereglement
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte was op 16 oktober 2013 de schipper van het motortankschip [naam schip] , en in die hoedanigheid is het aan zijn schuld te wijten dat een aanvaring heeft plaatsgevonden met het motorjacht [naam jacht] , waarna de [naam jacht] is gezonken. De verdachte voer – evenals de [naam jacht] – opvarend op de Nieuwe Maas en is daarbij twee motorjachten opgelopen, die hij met een fors verschil in snelheid tussendoor wilde voorbijlopen. De verdachte heeft daarbij verzuimd om zijn ongebruikelijke manier van voorbijlopen van de [naam jacht] aan te kondigen door middel van een geluidssignaal en hij heeft evenmin op een andere manier geverifieerd of de schipper van de [naam jacht] op de hoogte was van zijn aanwezigheid. Bij het oplopen aan stuurboordzijde van de [naam jacht] is de [naam schip] met de [naam jacht] in contact gekomen waarna de [naam jacht] is gekapseisd en vrijwel direct is overvaren en gezonken. Van de wijze waarop de verdachte is opgelopen op de [naam jacht] – hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot het zinken van het jacht – kan hem als ervaren schipper een verwijt worden gemaakt. De verdachte heeft niet de gepaste afstand gehouden en zich er onvoldoende van vergewist dat het oplopen/voorbijlopen van de [naam jacht] aan stuurboordzijde veilig kon geschieden.
Van de drie opvarenden op het motorjacht (vader, moeder en jongvolwassen dochter) hebben vader en moeder de aanvaring niet overleefd.
Het leed dat door deze aanvaring is veroorzaakt is groot en onherstelbaar. Dat bleek ook ter terechtzitting, waar twee van de kinderen in een slachtofferverklaring het nog dagelijks voelbare pijnlijke gemis van hun ouders indringend en treffend hebben omschreven.
Dat de aanvaring - en de dramatische gevolgen daarvan - ook in het leven van de verdachte diepe sporen heeft achtergelaten is ter terechtzitting gebleken. De verdachte heeft daar onder meer verklaard dat hij psychologische hulp heeft gezocht om het ongeluk te kunnen verwerken en zijn lijdensdruk te verlichten. De rechtbank houdt daar rekening mee.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de onder 1,2 en 3 ten laste gelegde feiten sprake is van eendaadse samenloop, nu het om dezelfde handelingen gaat en de strafbepalingen waarop de tenlastelegging ziet dezelfde rechtsbelangen beschermen.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft onder meer acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 juli 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Hoewel de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen daarvan in algemene zin reden voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zouden kunnen vormen, ziet de rechtbank daarvan af gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals hiervoor omschreven en zal zij volstaan met het opleggen van een taakstraf van na te noemen duur. De rechtbank heeft daarbij ook in aanmerking genomen dat deze taakstraf ook in Duitsland ten uitvoer kan worden gelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 55, 57 en 169 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
mr. A.J.L.M. van der Wildt en mr. C. Sikkel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1. primair)
hij, op of omstreeks 16 oktober 2013, te Ridderkerk, in elk geval in Nederland,
als schipper en/of roerganger van een groot schip, te weten een
binnenvaartschip genaamd " [naam schip] " (lengte ongeveer 109 meter), met dat
schip heeft gevaren op het voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaand
vaarwater, te weten de Nieuwe Maas (ter hoogte van kilometerraai 990),
en tijdens dit varen hoogst, althans aanmerkelijk, onachtzaam en/of
onvoorzichtig en/of onoplettend en/of nalatig is geweest als gevolg waarvan
een ander vaartuig, te weten het motorjacht " [naam jacht] " (lengte ongeveer 12
meter), is gezonken en/of verongelukt en/of vernield en/of onbruikbaar is
geraakt en/of is beschadigd ten gevolge waarvan één of meer personen, is/zijn
overleden, en/of levensgevaar voor een ander is ontstaan,
immers heeft/is hij, verdachte, (toen en aldaar)
- die " [naam jacht] " aan stuurboordzijde opgelopen/naast die " [naam jacht] " gevaren,
zonder dat hij, verdachte, de schipper/roerganger van die " [naam jacht] " door
middel van geluidseinen hierop attent heeft gemaakt, en/of
- niet, in elk geval onvoldoende, de koers en/of de snelheid van die " [naam schip] " aangepast teneinde die " [naam jacht] " met gepaste afstand en/of snelheid te
kunnen oplopen/voorbijlopen/naast die " [naam jacht] " te kunnen varen, zodat geen
gevaar voor aanvaring zou zijn ontstaan, en/of
- geen, in elk geval onvoldoende, uitkijk gehouden en/of niet, in elk geval
onvoldoende visueel, vastgesteld of veilige vaart mogelijk was, en/of
- zich niet, in elk geval, onvoldoende ervan vergewist dat het varen
naast die " [naam jacht] "/oplopen/voorbijlopen van die " [naam jacht] " veilig kon
geschieden, en/of
- niet alle voorzorgsmaatregelen genomen die volgens goed zeemanschap en/of
door omstandigheden waarin die " [naam schip] " zich bevond waren geboden, ten einde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar wordt gebracht,
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde schip " [naam schip] " tegen
die " [naam jacht] " is gebotst/aangevaren waardoor en/of waarbij die " [naam jacht] " is
gekapseisd en/of vervolgens is overvaren en/of die " [naam jacht] " is gezonken en
twee, althans één, opvarende(n) van die ' [naam jacht] ", te weten de heer
[naam slachtoffer 1] en/of mevrouw [naam slachtoffer 2] , is/zijn overleden, en/of
levensgevaar is ontstaan aan één opvarende van die " [naam jacht] ", te weten mevrouw
[naam slachtoffer 3] ,
en het aldus aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is dat die aanvaring heeft
plaatsgevonden waardoor twee, in elk geval één, pers(o)on(en), is/zijn
overleden en/of levensgevaar voor een ander is ontstaan;
zulks terwijl bovengenoemd feit is begaan in de uitoefening van zijn,
verdachtes, beroep;
subsidiair
hij, op of omstreeks 16 oktober 2013, te Ridderkerk, in elk geval in Nederland,
als schipper en/of roerganger van een groot schip, te weten een
binnenvaartschip genaamd " [naam schip] " (lengte ongeveer 109 meter), met dat
schip heeft gevaren op het voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaand
vaarwater, te weten de Nieuwe Maas (ter hoogte van kilometerraai 990),
en tijdens dit varen hoogst, althans aanmerkelijk, onachtzaam en/of
onvoorzichtig en/of onoplettend en/of nalatig is geweest, waardoor een
aanvaring met een ander vaartuig, te weten het motorjacht " [naam jacht] " (lengte
ongeveer 12 meter), heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan die " [naam jacht] "
is gezonken/verongelukt/beschadigd, waardoor het aan hem, verdachtes, schuld
te wijten is dat één of meer opvarenden van die " [naam jacht] ", is/zijn overleden,
immers heeft/is hij, verdachte, (toen en aldaar)
- die " [naam jacht] " aan stuurboordzijde opgelopen/naast die " [naam jacht] " gevaren,
zonder dat hij, verdachte, de schipper/roerganger van die " [naam jacht] " door
middel van geluidseinen hierop attent heeft gemaakt, en/of
- niet, in elk geval onvoldoende, de koers en/of de snelheid van die " [naam schip] " aangepast teneinde die " [naam jacht] " met gepaste afstand en/of snelheid te
kunnen oplopen/voorbijlopen/naast die " [naam jacht] " te kunnen varen, zodat geen
gevaar voor aanvaring zou zijn ontstaan, en/of
- geen, in elk geval onvoldoende, uitkijk gehouden en/of niet, in elk geval
onvoldoende visueel, vastgesteld of veilige vaart mogelijk was, en/of
- zich niet, in elk geval, onvoldoende ervan vergewist dat het varen naast die " [naam jacht] "/oplopen/voorbijlopen van die " [naam jacht] " veilig kon geschieden, en/of
- niet alle voorzorgsmaatregelen genomen die volgens goed zeemanschap en/of
door omstandigheden waarin die " [naam schip] " zich bevond waren geboden, teneinde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar wordt gebracht,
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde schip " [naam schip] " tegen
die " [naam jacht] " is gebotst/aangevaren waardoor en/of waarbij die " [naam jacht] " is
gekapseisd en/of vervolgens is overvaren en/of die " [naam jacht] " is gezonken en
twee, althans één, opvarende(n) van die ' [naam jacht] ", te weten de heer [naam slachtoffer 1]
en/of mevrouw [naam slachtoffer 2] , is/zijn overleden;
zulks terwijl bovengenoemd feit is begaan in de uitoefening van zijn,
verdachtes, beroep;
2.
hij, op of omstreeks 16 oktober 2013, te Ridderkerk, in elk geval in
Nederland, als schipper en/of roerganger van een groot schip, te weten een
binnenvaartschip genaamd " [naam schip] " (lengte ongeveer 109 meter), met dat
schip heeft gevaren op het voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaand
vaarwater, te weten de Nieuwe Maas (ter hoogte van kilometerraai 990), en
tijdens dit varen niet heeft voldaan aan de verplichting om, ook bij het
ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften als bedoeld in het
Binnenvaartpolitiereglement, alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens
goed zeemanschap of door de omstandigheden waarin het door hem bestuurde
schip zich bevindt zijn geboden teneinde (met name) te voorkomen het leven
van personen in gevaar wordt gebracht en/of schade wordt veroorzaakt aan
(onder meer) andere schepen en/of de veiligheid of het vlotte verloop van de
scheepvaart in gevaar wordt gebracht,
immers heeft/is hij, verdachte, (toen en aldaar)
- die " [naam jacht] " aan stuurboordzijde opgelopen/naast die " [naam jacht] " gevaren,
zonder dat hij, verdachte, de schipper/roerganger van die " [naam jacht] " door
middel van geluidseinen hierop attent heeft gemaakt, en/of
- niet, in elk geval onvoldoende, de koers en/of de snelheid van die " [naam schip] " aangepast teneinde die " [naam jacht] " met gepaste afstand en/of snelheid te
kunnen oplopen/voorbijlopen/naast die " [naam jacht] " te kunnen varen, zodat geen
gevaar voor aanvaring zou zijn ontstaan, en/of
- geen, in elk geval onvoldoende, uitkijk gehouden en/of niet, in elk geval
onvoldoende visueel, vastgesteld of veilige vaart mogelijk was, en/of
- zich niet, in elk geval, onvoldoende ervan vergewist dat het varen
naast die " [naam jacht] "/oplopen/voorbijlopen van die " [naam jacht] " veilig kon
geschieden,
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde schip " [naam schip] " tegen
die " [naam jacht] " is gebotst/aangevaren waardoor en/of waarbij die " [naam jacht] " is
gekapseisd en/of vervolgens is overvaren en/of die " [naam jacht] " is gezonken en
(vervolgens)
- twee, althans één, opvarende(n) van die ' [naam jacht] ", te weten de heer [naam slachtoffer 1] en/of mevrouw [naam slachtoffer 2] , is/zijn verdronken, althans
het leven van [naam slachtoffer 1] en/of mevrouw [naam slachtoffer 2] in gevaar is
gebracht, en/of levensgevaar voor de opvarende van die " [naam jacht] ", te weten
[naam slachtoffer 3] , is ontstaan, en/of
- schade is toegebracht aan die " [naam jacht] ";
3.
hij, op of omstreeks 16 oktober 2013, te Ridderkerk, in elk geval in
Nederland, als schipper en/of roerganger van een groot schip, te weten een
binnenvaartschip genaamd " [naam schip] ", met dat schip in de opvaart heeft
gevaren op de Nieuwe Maas, zijnde een openbaar voor de scheepvaart openstaand
water in het Rijk gelegen, terwijl hij, verdachte, achter een ander schip
voer teneinde deze voorbij te lopen, zonder dat hij, verdachte, zich ervan
heeft vergewist dat dit zonder gevaar kon geschieden,
immers heeft/is hij, verdachte, (toen en aldaar)
- die " [naam jacht] " aan stuurboordzijde opgelopen/naast die " [naam jacht] " gevaren,
zonder dat hij, verdachte, de schipper/roerganger van die " [naam jacht] " door
middel van geluidseinen hierop attent heeft gemaakt, en/of
- niet, in elk geval onvoldoende, de koers en/of de snelheid van die " [naam schip] " aangepast teneinde die " [naam jacht] " met gepaste afstand en/of snelheid te
kunnen oplopen/voorbijlopen/naast die " [naam jacht] " te kunnen varen, zodat geen
gevaar voor aanvaring zou zijn ontstaan, en/of
- geen, in elk geval onvoldoende, uitkijk gehouden en/of niet, in elk geval
onvoldoende visueel, vastgesteld of veilige vaart mogelijk was, en/of
- niet alle voorzorgsmaatregelen genomen die volgens goed zeemanschap en/of
door omstandigheden waarin die " [naam schip] " zich bevond waren geboden, ten einde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar wordt gebracht,
en, aldus, heeft, hij, verdachte die " [naam jacht] " opgelopen en is in aanvaring
gekomen met die " [naam jacht] ".