ECLI:NL:RBROT:2017:8860

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
10/740244-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 oktober 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die opzettelijk brand heeft gesticht in een tuinhuisje op een volkstuinencomplex in Rotterdam. De verdachte heeft het tuinhuisje overgoten met benzine en vervolgens in brand gestoken, wat resulteerde in de volledige verbranding van het tuinhuisje. Dit handelen heeft gevaar veroorzaakt voor een nabijgelegen winkelpand, waar gasflessen waren opgeslagen. Dankzij het snelle ingrijpen van de politie en brandweer kon de brand beperkt blijven tot het tuinhuisje en de omliggende begroeiing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft bekend en dat er geen vrijspraak is bepleit. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen. De verdachte heeft eerder een veroordeling voor een ander feit gehad, maar er zijn geen psychiatrische stoornissen vastgesteld die de toerekeningsvatbaarheid zouden beïnvloeden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft geen bijzondere voorwaarden aan de proeftijd verbonden, gezien de conclusies van de rapportages van de psychiater en de gezondheidszorgpsycholoog. De rechtbank heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen, waaronder artikelen uit het Wetboek van Strafrecht, en heeft de beslissing op de openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/740244-17
Datum uitspraak: 19 oktober 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. R. Küçükünal, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 oktober 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Ekiz heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

4.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 11 mei 2017 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht aan/in een tuinhuisje gelegen op volkstuinencomplex [naam volkstuinencomplex] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk het tuinhuisje overgoten met benzine, en vervolgens met een lucifer, dat tuinhuisje in brand gestoken, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en dat tuinhuisje geheel is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een belendend pand en/of de inventaris daarvan, te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.

7.Motivering straf

Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft brand gesticht in een tuinhuisje in een volkstuinencomplex te Rotterdam. Door zijn handelen is niet alleen het huisje met inventaris geheel afgebrand, maar heeft hij ook gevaar veroorzaakt voor onder meer het naastgelegen (winkel)pand. Nu in dit pand gasflessen waren opgeslagen, hadden de gevolgen van de brand nog veel ernstiger kunnen zijn. Slechts door daadkrachtig ingrijpen van de politie en de brandweer is de brand beperkt gebleven tot het tuinhuisje en de omliggende begroeiing.
Bij een dergelijk ernstig feit past een gevangenisstraf. Voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals door de raadsman is bepleit, is geen plaats, omdat daarmee onvoldoende recht wordt gedaan aan de ernst van het feit.
De rechtbank heeft acht geslagen op een op naam van de verdachte gesteld uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 september 2017, waaruit blijkt dat de verdachte éénmaal eerder door de politierechter is veroordeeld voor een andersoortig feit (hennepteelt).
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport over de verdachte van J. van de Meer, psychiater, van 23 augustus 2017. Hieruit komt het volgende naar voren.
Er is geen psychiatrische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens vastgesteld, waardoor ook het verband met het delict niet kon worden vastgesteld. Daardoor is het evenmin mogelijk om op een gefundeerde wijze een risicoanalyse of prognose dan wel een gefundeerd behandeladvies te geven. Er is in de gesprekken met de verdachte geen aanleiding gevonden om te concluderen tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van T. ’t Hoen, gezondheidszorgpsycholoog, van 30 augustus 2017. Hieruit komt het volgende naar voren.
Gezien de afwezigheid van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is er geen reden om een herhalingsgevaar vanuit een stoornis te beredeneren. Al met al schat onderzoeker het risico op herhaling van delictgedrag in meer algemene zin, maar ook ten aanzien van vergelijkbaar delictgedrag, in als laag.
Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) heeft eveneens een rapport over de verdachte opgemaakt, welk rapport is ontvangen op 4 oktober 2017. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Het gevaar voor herhaling is laag tot matig. Mede gelet op de conclusies van de psychiater en de gezondheidszorgpsycholoog wordt geen hulpverlening vanuit de reclassering geadviseerd.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op de conclusies van de hiervoor genoemde rapportages zullen aan die proeftijd geen bijzondere voorwaarden worden verbonden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een straf als hierna te noemen, passend en geboden is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf een gedeelte, groot
5 (vijf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 (twee) jaren, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde
gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere
vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. J.J. van den Berg en F.A. Hut, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 oktober 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 11 mei 2017 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht aan/in een tuinhuisje (gelegen op volkstuinencomplex [naam volkstuinencomplex] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk het tuinhuisje overgoten met benzine, althans een brandbare vloeistof, en/of
(vervolgens) met een lucifer, althans een brandend voorwerp, dat tuinhuisje in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met dat (met
benzine overgoten) tuinhuisje, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of dat tuinhuisje geheel of gedeeltelijk is verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor (een) belendend(e)/omliggend(e) pand(en)
en/of de inventaris(sen) daarvan, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te
duchten was;
(artikel 157 Wetboek van Strafrecht)