ECLI:NL:RBROT:2017:8859

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
10/661178-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een bijl en poging tot doodslag in Schiedam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 19 oktober 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het bedreigen van een slachtoffer met een bijl. De feiten vonden plaats op 22 juni 2017 in Schiedam, waar de verdachte de aangever met de dood bedreigde door te zeggen: 'ik maak je dood' en daarbij een bijl uit zijn tas te halen. De aangever, uit angst voor de verdachte, is van de eerste verdieping van een flatgebouw gevallen, wat resulteerde in een gebroken bekken. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar verklaarde wel bewezen dat hij de aangever met de dood had bedreigd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 9 maanden op, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht en een contactverbod met de aangever. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de noodzaak voor behandeling en begeleiding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/661178-17
Datum uitspraak: 19 oktober 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. A.H.J. Strak, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 oktober 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Ekiz heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting en een contactverbod met de aangever.

4.Standpunt verdediging

De verdediging heeft vrijspraak op alle onderdelen bepleit. De verdachte heeft het feit ontkend. Aangevoerd is dat er ten aanzien van diverse onderdelen van de tenlastelegging evidente verschillen zijn tussen de verklaringen van de aangever, diens broer
[naam broer] en beider zwager [naam zwager] . Bovendien komen deze verklaringen niet overeen met de verklaring van een onafhankelijke derde, getuige [naam getuige] .
Aldus ontbreekt wettig bewijs voor zowel de verbale bedreiging van de aangever,
het hem tonen van de bijl als het op hem afrennen. De bijl is enkel door de verdachte aan de broer van de aangever buiten op straat getoond, teneinde te voorkomen dat deze hem, verdachte, zou aanrijden met de auto. Daarnaast is aangevoerd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op het doden of zwaar mishandelen van de aangever had, mede gelet op de grote afstand tussen beiden en de mogelijkheid voor de aangever om zich aan de situatie te onttrekken.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde poging tot doodslag van de aangever niet wettig en overtuigend is bewezen. Uit de aangifte kan worden afgeleid dat de verdachte tegen de aangever heeft gezegd “ik maak je dood” en dat hij hierbij een bijl uit zijn tas heeft gehaald. Andere uitvoeringshandelingen zijn niet tenlastegelegd en overigens ook onvoldoende gebleken. Dat betekent dat er geen begin van uitvoering van poging tot doodslag – en evenmin van poging tot zware mishandeling, zoals subsidiair ten laste is gelegd – is geweest.
Het primair en subsidiair tenlastegelegde is daarom niet wettig en overtuigend bewezen.
De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
5.2.
Bewijsoverweging
Beoordeling
De aanvankelijke verklaring van de verdachte komt er – kort gezegd – op neer dat hij op
22 juni 2017 op de Vivaldilaan in de richting van de Mozartlaan te Schiedam had gelopen toen aldaar inzittenden van een auto “kankerhoerenkind, ga je dood maken” tegen hem hadden geroepen. De verdachte was hierop een flatgebouw aan de Mozartlaan binnen gegaan, waar hij in het trappenhuis naar de eerste etage twee personen was tegengekomen. Eén van die personen, die de verdachte herkende als [voornaam aangever] (naar de rechtbank verstaat: aangever [naam aangever] ), zou op een gegeven moment met een bijl op de verdachte zijn afgelopen. Tijdens een daarop volgende worsteling had de verdachte deze bijl kunnen afpakken, waarna hij met deze bijl de flat was uitgelopen (proces-verbaal van bevindingen [proces-verbaalnummer 1] , in het dossier doorgenummerd als pagina 000002).
Later – na te zijn geconfronteerd met het aantreffen van de kassabon van de bijl in zijn fouillering – heeft de verdachte anders verklaard, namelijk dat de bijl van hem was, dat hij deze eerder die avond had aangeschaft, dat hij de bijl (in een tas) bij zich had tijdens de worsteling in de flat aan de Mozartlaan, dat tijdens die worsteling de tas en de bijl van hem werden afgepakt en de bijl (door zijn belagers) uit de tas werd gehaald, waarna hij uiteindelijk de bijl weer had teruggepakt (proces-verbaal van verhoor verdachte, [proces-verbaalnummer 2] ; doorgenummerd pagina 000024 e.v.).
Aangever [naam aangever] heeft verklaard dat de verdachte opeens voor hem stond met een sporttas, dat de verdachte zijn rechterhand in die tas had en zei: “Ik maak je dood”, bij het spreken van welke woorden hij een bijl pakte.
Anders dan de verklaring van de verdachte vindt de verklaring van de aangever steun in de verklaringen van diverse getuigen. Hoewel er verschillen zijn in de inhoud van de verklaringen van de aangever en die van de getuigen, stemmen deze verklaringen op belangrijke punten overeen.
Het feit dat de verdachte sterk wisselend heeft verklaard over de eigendom van de bijl en vervolgens ook nog heeft gesteld dat anderen de bijl uit zijn tas hebben gehaald, komt de geloofwaardigheid van zijn verklaring niet ten goede. Daarbij speelt mee dat de verdachte eveneens wisselend heeft verklaard over het tijdstip en de wijze waarop hij naar de Mozartlaan is gekomen, de ontmoeting met ‘een vriendin’ die hij daar zou hebben gehad en dat deze verklaringen bovendien moeilijk te rijmen zijn met het tijdsverloop en de reishistorie van de door hem gebruikte OV-chipkaart (vier minuten tussen aankomst van de tram bij het winkelcentrum en de confrontatie met het slachtoffer).
Evenmin acht de rechtbank aannemelijk dat de verdachte, zoals hij uiteindelijk ter terechtzitting verklaard heeft, tegen elf uur ’s avonds naar een relatief ver van zijn woning gelegen winkelcentrum is gegaan om inkopen te doen, terwijl hij naar eigen zeggen wist dat de koopavond daar om negen uur is afgelopen. Het heeft er daarentegen alle schijn van dat verdachte bewust de aangever, althans iemand uit diens omgeving, heeft opgezocht.
Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank niet de lezing van de verdachte en wordt uitgegaan van de juistheid van de verklaring van de aangever, voor zover die inhoudt dat de verdachte hem een bijl heeft getoond en daarbij de in de tenlastelegging vermelde dreigende woorden heeft geuit.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de aangever met de dood heeft bedreigd.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder
meer subsidiairten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 22 juni 2017 te Schiedam [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- aan die [naam slachtoffer] een bijl te tonen en/of voor te houden en
- aan die [naam slachtoffer] de woorden toe te voegen "ik maak je dood "
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een andere man met een bijl bedreigd. Kennelijk lagen hier spanningen uit het verleden aan ten grondslag. Nadat hij de bijl enkele uren eerder had gekocht, heeft de verdachte het slachtoffer in het flatgebouw van diens ouders opgezocht. Daar heeft hij tegen het slachtoffer gezegd dat hij hem dood zou maken, terwijl hij een bijl uit zijn tas haalde. Duidelijk is dat dit feit gevoelens van angst en onveiligheid bij de verdachte, zijn familie en andere bewoners heeft veroorzaakt. In dit verband is illustratief dat de aangever uit angst voor de verdachte op de reling van het balkon van de eerste verdieping is geklommen. Vervolgens is hij naar beneden gevallen en heeft hij zijn bekken gebroken, waarvoor hij in het ziekenhuis een operatie heeft moeten ondergaan. Ook met deze ernstige gevolgen houdt de rechtbank in het nadeel van de verdachte rekening.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 september 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf. Nu dit feit lang geleden (2005) heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank dit niet ten nadele van de verdachte meewegen.
8.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
28 september 2017. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Nu de verdachte het feit heeft ontkend en er geen patroon van geweldsdelicten is, kan er moeilijk een inschatting van het herhalingsgevaar worden gemaakt. Uit het onderzoek komt wel naar voren dat de verdachte en de aangever elkaar zouden kennen en er al sprake was van spanningen tussen beide partijen. De ouders van de aangever wonen in de woonomgeving van de verdachte. De kans dat de verdachte en de aangever en diens familie elkaar tegen het lijf lopen en er nieuwe escalaties plaatsvinden, is dan ook aanwezig. Daarnaast zou de ernst van de gedragingen, indien bewezen, kunnen wijzen op problemen in de persoonlijkheid van verdachte. Om die reden acht de reclassering een nader onderzoek nodig, hetgeen in een ambulant kader zou kunnen plaatsvinden. Hiermee kan de oorzaak van het delictgedrag worden vastgesteld en eventueel een behandeltraject worden ingezet, om de kans op delictgedrag in de toekomst te voorkomen. Verder is beschreven dat de verdachte geen zinvolle dagbesteding heeft en er bij hem vermoedelijk sprake is van een problematisch softdrugsgebruik. Hij heeft financiële problemen, waarvoor hij onder bewind staat.
Positief is dat de verdachte huisvesting heeft en in staat is gebleken een oplossing te vinden voor zijn financiële problemen. Een lange detentieduur zou kunnen leiden tot verlies van de woning en verval van het al opgestarte schuldhulpverleningstraject. De verdachte staat open voor begeleiding door de reclassering uit angst anders zijn woning en het contact met zijn zesjarig zoontje, dat bij zijn ex-partner woont, te verliezen.
Indien de ernst van het feit een voorwaardelijk strafdeel mogelijk maakt, is gezien het voorgaande een reclasseringstoezicht waarbij de verdachte zal deelnemen aan persoonlijkheidsonderzoek en behandeling bij de forensische polikliniek ‘’Het Dok’’ of soortgelijke instelling, noodzakelijk. Verder zal de verdachte in dat geval ondersteund worden bij het vinden van een zinvolle dagbesteding en zal er oog zijn voor zijn softdrugsgebruik. Tot slot wordt geadviseerd om een contactverbod met de aangever en zijn familie op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Met de officier van justitie (en de reclassering) acht de rechtbank het aangewezen, zowel in het belang van de verdachte zelf als in het belang van de samenleving, dat de verdachte na ommekomst van zijn detentie zal worden behandeld, begeleid en ondersteund, teneinde herhaling te voorkomen.
Om deze behandeling en begeleiding mogelijk te maken zal de rechtbank een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren en daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden dat de verdachte zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering. Dit houdt mede in een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, een contactverbod en inspanningsverplichting, één en ander zoals door de reclassering in het hiervoor genoemde rapport is geadviseerd.
Alles afwegend wordt de hierna te noemen straf passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het
meer subsidiairtenlastegelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte ter zake van de feiten tot een
gevangenisstraf voor de duur van negen (9) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
drie (3) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op twee
(2) jaren, zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
stelt daarnaast als
algemene voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als
bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde dient zich te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde, en hij dient zich daartoe te melden bij de Reclassering Nederland zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- de veroordeelde dient deel te nemen aan en psychologisch onderzoek en de daaruit voortvloeiende behandeling bij de forensisch psychiatrische kliniek “Het Dok” te Rotterdam, of een door de reclassering te bepalen soortgelijke polikliniek voor ambulante forensische zorg, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens (geneesheer-directeur van) die instelling zullen worden gegeven, ook indien dit inhoudt dat hij naar een instelling van verslavingszorg moet;
de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen of zoeken met de heer
[naam slachtoffer] en diens (directe) familie, zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt;
de veroordeelde dient - voor zover en zo lang als de reclassering dat nodig vindt - mee te werken aan:
- begeleiding gericht op dagbesteding en het volgen van een opleiding, vrijwillig/passend werk of andere soort dagactiviteiten;
- urinecontroles;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van
de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
vonnis is gewezen door:
mr. J.J. van den Berg, voorzitter,
en mrs. E. Rabbie en F.A. Hut, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 oktober 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 juni 2017 te Schiedam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
- aan die [naam slachtoffer] een bijl heeft getoond/voorgehouden en/of
- aan die [naam slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd "ik maak je dood", althans woorden van gelijkende dreigende aard en/of strekking,
waarop die [naam slachtoffer] vanaf het balkon op de eerste verdieping naar beneden is gesprongen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287/45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juni 2017 te Schiedam aan [naam slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken bekken, heeft toegebracht door
- aan die [naam slachtoffer] een bijl voor te houden en/of te tonen en/of
- aan die [naam slachtoffer] de woorden toe te voegen "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
waarop die [naam slachtoffer] vanaf het balkon op de eerste verdieping naar beneden is gesprongen;
(artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juni 2017 te Schiedam [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- aan die [naam slachtoffer] een bijl te tonen en/of voor te houden en/of
- aan die [naam slachtoffer] de woorden toe te voegen "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)