ECLI:NL:RBROT:2017:8835

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
10/811309-16 10/115361-16(gev.ttz) 10/117616-16(gev.ttz) 10/118390-16(gev.ttz)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor poging zware mishandeling, openlijke geweldpleging, verduistering, winkeldiefstal en opzetheling

Op 23 september 2016 heeft een groep jongeren stenen gegooid naar de keukenramen van woningen in het Burgemeestersplantsoen te Maassluis. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging tegen goederen. Daarnaast is hij veroordeeld voor verduistering, winkeldiefstal en opzetheling, gepleegd in maart en juni 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk stenen heeft gegooid, waarbij hij de kans aanvaardde dat iemand geraakt zou worden. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de zware mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat de camerabeelden en getuigenverklaringen voldoende bewijs boden voor zijn herkenning als dader. De rechtbank heeft ook de verduistering en winkeldiefstal bewezen verklaard, waarbij de verdachte als winkelmedewerker geld heeft verduisterd en een snorfiets heeft verworven die hij wist dat deze gestolen was. De rechtbank legt een jeugddetentie op van 73 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. Tevens is er een schadevergoeding van €566,53 aan de benadeelde partij toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team jeugd
Parketnummer: 10/811309-16, 10/115361-16 (gev.ttz), 10/117616-16 (gev.ttz), 10/118390-16 (gev.ttz)
Datum uitspraak: 17 oktober 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1999,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman: mr. P.A.J. van Putten, advocaat te Almere.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzittingen van
29 augustus 2016 (parketnummers 10/115361-16, 10/117616-16, 10/118390-16) en van 3 oktober 2017 (zulks op de voet van artikel 499 juncto artikel 377, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering).

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Reinders heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/811309-16 1 primair en 2 primair ten laste gelegde en het onder de parketnummers 10/115361-16, 10/117616-16 en 10/118390-16 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 73 dagen met aftrek
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering ten aanzien van 10/115361-16
Het onder parketnummer 10/115361-16 ten laste gelegde is door de verdachte ter terechtzitting bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging ten aanzien van 10/811309-16, feiten 1 primair (poging
zware mishandeling) en subsidiair (mishandeling) en 2 primair (openlijk geweld) en subsidiair (vernieling)
De verdachte ontkent deze feiten te hebben gepleegd en heeft verklaard, zowel bij de politie als ter terechtzitting, dat hij op het moment dat de delicten werden gepleegd niet ter plaatse was en dat hij ook niet te zien is op de camerabeelden die zijn gemaakt van de groep jongens die op 23 september 2016 stenen hebben gegooid door ramen van woningen gelegen aan het Burgemeestersplantsoen 28 en 30 te Maassluis. De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bruikbaarheid van die camerabeelden en de bewijswaardering van de herkenning van verdachte in dat verband.
Indien de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een bruikbare herkenning, bepleit de raadsman dat de verdachte integraal vrijgesproken dient te worden van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat het bewijs voor (voorwaardelijk) opzet op de primair ten laste gelegde poging zware mishandeling van [naam slachtoffer 1] , alsook op de subsidiair tenlastegelegde mishandeling van die [naam slachtoffer 1] , ontbreekt. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit de foto met nummer 30, welke bij de aangifte van [naam slachtoffer 1] is gevoegd, blijkt dat de luxaflex achter het keukenraam van die [naam slachtoffer 1] op het moment dat de stenen gegooid werden, gesloten was en dat uit de verklaring van 3 oktober 2016 van aangeefster [naam slachtoffer 1] blijkt dat het licht in de keuken uit was, toen de stenen werden gegooid. De aangeefster [naam slachtoffer 1] was derhalve niet zichtbaar op het moment dat de stenen werden gegooid en degenen die de stenen hebben gegooid hebben dan ook niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij een persoon in de woning zouden raken door het gooien van die stenen. Bovendien heeft de gesloten luxaflex de stenen tegengehouden dan wel afgeremd.
4.2.2.
Beoordeling en conclusie ten aanzien van 10/811309-16, feiten 1 en 2
Ten aanzien van de herkenning
Uit de inhoud van het dossier blijkt het volgende.
Op 22 september 2016 zijn op verzoek van wijkagenten [naam wijkagent 1] en [naam wijkagent 2] camera’s geplaatst, gericht op de openbare weg, waarbij alleen de buitenzijden van de woningen op het [adres delict 1] zichtbaar zijn. Op 23 september 2016 hebben aangevers [naam slachtoffer 1] ( [adres delict 2] ) en [naam slachtoffer 2] ( [adres delict 1] ) aangifte gedaan van vernieling van de keukenruiten van hun woningen door het gooien van stenen.
In het proces-verbaal van bevindingen (Nr. [proces-verbaalnummer 1] ) hebben verbalisanten aan de hand van de door voornoemde camera’s ter zake opgenomen beelden gerelateerd - verkort en zakelijk weergegeven - dat zij zagen dat dader 2 het beeld in komt rennen en dat hij een gooiende beweging met zijn arm maakt. Vervolgens komen dader 3 en 4 het beeld in rennen en zij maken beiden een gooiende beweging richting de woningen. Daarbij zien de verbalisanten projectielen richting het raam van de woning vliegen.
Op één van de van voornoemde beelden gemaakte zogenaamde stills is een groep van 9 genummerde personen te zien. Verdachte is door verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] , aan de hand van de beelden en voornoemde stills, herkend als verdachte nummer twee.
De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat de ter zitting getoonde camerabeelden duidelijker zijn dan de stills die zich hiervan in het dossier bevinden, en is van oordeel dat de camerabeelden voldoende duidelijk en helder zijn om een (gezichts)herkenning op te kunnen baseren. De verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] zijn beiden werkzaam als wijkagent in Maassluis en geven aan de verdachte in die hoedanigheid te kennen en eerder te hebben gezien. Verbalisant [naam verbalisant 2] geeft daarbij aan regelmatig te maken te hebben gehad met de verdachte. Verbalisant [naam verbalisant 1] geeft aan de verdachte kort voor het incident te hebben gesproken. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de juistheid van de herkenning van de verdachte door de verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] . Daarbij is voorts in aanmerking genomen dat ook de verbalisanten [naam verbalisant 3] , [naam verbalisant 4] en [naam verbalisant 5] ieder voor zich de verdachte hebben herkend op de beelden, hetgeen de betrouwbaarheid van de herkenningen en daarmee de bewijskracht versterkt. Bovendien komt de kleding die in beslag is genomen bij de verdachte overeen met de kleding die dader 2 op de camerabeelden draagt, hetgeen eveneens bijdraagt aan de bewijskracht van de herkenning.
Gelet op het vorenstaande is voldoende vast komen staan dat de verdachte de op de camerabeelden omschreven dader 2 is.
Ten aanzien van het opzet
Aangeefster [naam slachtoffer 1] heeft op 3 oktober 2016 verklaard dat zij op het moment dat de stenen door het keukenraam werden gegooid, bij de koelkast in de keuken stond, terwijl die koelkast op een halve meter van het keukenraam staat, alsmede dat op dat moment de lamellen voor het keukenraam schuin open waren. Voorts heeft aangeefster verklaard dat het licht in de keuken weliswaar uit was, maar dat de koelkast open was en het licht van de koelkast aan. De hiervoor omschreven situatie is door de politie op 4 oktober opnieuw gecreëerd, waarbij is gebleken dat onder die gegeven omstandigheden van buitenaf zichtbaar is dat er een persoon achter het raam staat. De stelling van de raadsman dat de lamellen volledig gesloten waren, vindt geen steun in het dossier, ook niet in de door de raadsman genoemde foto die bij de aangifte is gevoegd, nu immers ook uit die foto blijkt dat de lamellen niet volledig gesloten waren.
De verdachte heeft dan ook door samen met anderen van dichtbij en met grote kracht stenen richting dat keukenraam te gooien, terwijl hij zag dat een persoon vlak achter dat keukenraam stond, willens en wetens de aanmerkelijk kans aanvaard dat de aangeefster geraakt zou worden door (een van) die stenen of rondvliegend glas en als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de aangeefster heeft verklaard haar hoofd te hebben beschermd tegen rondvliegend glas. Aldus is bij de verdachte sprake geweest van opzet in de zin van voorwaardelijke opzet en daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Met betrekking tot het onder feit 2 primair ten gelaste gelegde overweegt de rechtbank dat op grond van de voormelde overwegingen en de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, vaststaat dat de verdachte door zijn handelen de opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandeling tegen goederen en hij daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd door het gooien van een steen. Daarmee komt de rechtbank tevens tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 primair tenlastegelegde.
4.2.3.
Standpunt verdediging ten aanzien van 10/117616-16 (verduistering)
Ten aanzien van de tenlastegelegde verduistering in dienstbetrekking bij de [naam bedrijf 1] in Maassluis heeft de raadsman primair vrijspraak bepleit op grond van het ontbreken van met name voldoende wettig bewijs. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte het feit ontkent en dat de zich in het dossier bevindende rapportage van het hoofd beveiliging van de [naam bedrijf 1] geen wettig bewijsmiddel is, nu dit niet op ambtseed is opgemaakt. Bovendien bevinden de camerabeelden, naar aanleiding waarvan het onderzoek door de hoofdbeveiliging van de [naam bedrijf 1] is verricht, zich niet in het dossier, noch andere stukken waaruit kan worden geconcludeerd dat de verdachte op die beelden te zien c.q. herkend zou zijn. De enkele verklaring van een verbalisant in een proces-verbaal van bevindingen dat hij de rapportage van de beveiliging van de [naam bedrijf 1] heeft gecontroleerd en dat alle verwijzingen naar de camerabeelden juist zijn, is onvoldoende om deze rapportage als wettig bewijsmiddel te kunnen bezigen.
Subsidiair dient de verdachte te worden vrijgesproken omdat hij een duidelijke en plausibele verklaring heeft gegeven met betrekking tot de wijze waarop hij de retouren voor de [naam bedrijf 1] heeft verwerkt.
4.2.4.
Beoordeling en conclusie ten aanzien van 10/117616-16
Namens de [naam bedrijf 1] is door het hoofd beveiliging aangifte gedaan van verduistering. De rechtbank overweegt ten aanzien van het verslag van onderzoek, verricht door de afdeling veiligheid van de [naam bedrijf 1] , dat als bijlage bij een proces-verbaal van bevindingen (proces-verbaalnummer [proces-verbaalnummer 2] ) is gevoegd, het volgende. Door de verbalisant [naam verbalisant 6] is gerelateerd dat hij de rapportage van de [naam bedrijf 1] heeft gecontroleerd op juistheid en dat hieruit is gebleken dat alle verwijzingen naar de camerabeelden juist zijn. Bij het verslag van de [naam bedrijf 1] , was tevens een CD-ROM gevoegd met de camerabeelden die voor het door de [naam bedrijf 1] verrichte onderzoek gebruikt zijn. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van hetgeen is omschreven in bedoeld verslag, te meer nu de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard de daarin omschreven handelingen inderdaad te hebben verricht. Voorts overweegt de rechtbank dat in de rapportage van onderzoek van de [naam bedrijf 1] de werkwijze van de verdachte bij de verwerking van meerdere retouren wordt beschreven, waarbij de verdachte meermalen een kassabon uit zijn broekzak haalt, hij deze kassabon(nen) vervolgens scant, geld uit de kassalade pakt, het retour vervolgens autoriseert met de leidingspas, een prop maakt van de retourbonnen en met het geld wegloopt bij de kassa het geld in zijn broekzak stopt. Beschreven wordt tevens dat de verdachte de retouren verwerkt op momenten dat er geen klanten bij de kassa staan en hij daarvoor ook een kassabon afkomstig uit de prullenbak heeft gebruikt, dan wel een kassabon bij een aankoop niet aan de klant meegeeft.
Gelet op het samenstel van de voornoemde handelingen, verricht buiten aanwezigheid van (een) klant(en), en de in de aangifte genoemde kasverschillen, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat het telkens reguliere retouren betrof ongeloofwaardig.
De rechtbank acht, gezien de het voorgaande , wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de periode van 18 maart 2016 tot en met 26 maart 2016 meermalen heeft schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking gepleegd bij de [naam bedrijf 1] te Maassluis.
4.2.5.
Standpunt van de verdediging ten aanzien van 10/118390-16
Ten aanzien van de onder dit feit ten laste gelegde heling van een snorfiets op 6 juni 2016 te ’s-Gravenzande, gemeente Westland, heeft de raadsman zich gerefereerd.
Door de verdachte is hieromtrent ter terechtzitting verklaard dat hij niet wist dat de snorfiets gestolen was, omdat zijn vriend op internet had gecontroleerd of die snorfiets als gestolen was geregistreerd en dat dit niet het geval was.
4.2.6.
Beoordeling en conclusie ten aanzien van 10/118390-16
Ten aanzien van de tenlastegelegde heling van de snorfiets wordt overwogen dat de stelling van verdachte dat hij niet wist en ook niet kon weten dat de snorfiets gestolen was, omdat deze niet als zodanig stond geregistreerd, wordt verworpen. Het contactslot van de snorfiets was verbroken en de randen van het slot waren omgebogen. Verdachte beschikte niet over een sleutel en heeft de snorfiets gestart met behulp van een kickstart. Onder deze omstandigheden, gaat de rechtbank ervanuit dat de verdachte wist dat het hier om een gestolen snorfiets ging.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ten aanzien van 10/811309-16 het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde en ten aanzien van 10/117616-16 en 10/118390-16 het ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 10/115361-16, ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Ten aanzien van 10/811309-16, feiten 1 en 2
1.
primair
hij op 23 september 2016 te Maassluis tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
meerdere stenen tegen/door het (keuken)raam waar die [naam slachtoffer 1] achter stond heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
primair
hij op 23 september 2016 te Maassluis, op de openbare weg, [plaats delict 1] ,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
-een (keuken)raam van een woning op nummer [huisnummer 1] , en
-een (keuken)raam van een woning op nummer [huisnummer 2] ,
welk geweld bestond uit het gooien van meerdere stenen tegen/door voornoemde ramen;
Ten aanzien van 10-115361-16
Hij op 2 juni 2016, te Maassluis, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een winkelpand gelegen aan de [plaats delict 2] , heeft weggenomen een pakje condooms (merk: Durex), toebehorende aan de [naam bedrijf 2] ;
Ten aanzien van 10-117616-16
hij op verschillende tijdstippen in de periode 18 maart 2016 tot en met 26 maart 2016 te Maassluis (telkens) opzettelijk geldbedrag(en), toebehor
end aan [naam bedrijf 1] en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als winkelmedewerker, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Ten aanzien van 10-118390-16
hij op 6 juni 2016 te 's-Gravenzande, gemeente Westland, een snorfiets (kenteken [kentekennummer] ) heeft verworven,
envoorhanden
heeftgehad, terwijl hij wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van 10/811309-16, feiten 1 en 2

1.Primair

Medeplegen van poging zware mishandeling

2.PrimairOpenlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen

Ten aanzien van 10-115361-16
Diefstal
Ten aanzien van 10-117616-16
Verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd
Ten aanzien van 10-118390-16
Opzetheling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling door meerdere stenen met kracht door het keukenraam van mevrouw [naam slachtoffer 1] , die op dat moment zich achter dat raam bevond, te gooien. Daarnaast heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen goederen, door stenen tegen de keukenramen van mevrouw [naam slachtoffer 1] en van de buren te gooien.
De rechtbank rekent de verdachte deze feiten zeer aan. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten zoals hier zijn bewezen verklaard, nog lange tijd de nadelige lichamelijke en psychische gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Dit blijkt ook onder meer uit de schriftelijke slachtofferverklaring van mevrouw [naam slachtoffer 1] . Zij heeft te kennen gegeven dat zij nog angstig is en zich niet meer veilig voelt in de omgeving en dat bij haar de diagnose posttraumatische stress-stoornis is vastgesteld. De verdachte heeft geen oog gehad voor de slachtoffers en heeft een grove inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit en de rechtsorde. De in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid zijn door het handelen van de verdachte versterkt.
Tevens heeft de verdachte als medewerker van de [naam bedrijf 1] in maart 2016 meermalen op slinkse wijze geld verduisterd van zijn werkgever en heeft de verdachte zich in juni 2016 schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal bij de [naam bedrijf 2] en opzetheling van een
snorfiets.
De rechtbank overweegt dat de verdachte door het plegen van de verduistering zowel het vermogensbelang als het vertrouwen van zijn werkgever heeft geschaad.
Met de winkeldiefstal en opzetheling heeft de verdachte overlast en financiële schade voor de rechthebbenden veroorzaakt en daarnaast bevordert opzetheling het plegen van diefstallen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
6 september 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage en verklaring van deskundige op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming ( hierna de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 september 2017. Dit rapport houdt, kort weergegeven, onder meer het volgende in.
Met de verdachte ging het een tijd niet goed. Hij liet thuis opstandig gedrag zien, waarin hij zijn eigen regels opstelde en voor veel ruzies zorgde binnen het gezin. Ook op school ging het niet goed. Sinds de inzet van hulpverlening van het wijkteam, een jongerencoach, de jeugdreclassering en behandeling op de GGZ Poli lijkt er een omslag te zijn geweest in zijn gedrag. De verdachte heeft in één jaar een MBO niveau 2 opleiding behaalt en heeft momenteel een fulltime baan, waarnaast hij in de avonduren nog op een andere plek werkt. Thuis ervaart men geen problemen meer met hem.
De Raad is van mening dat de positieve lijn die de verdachte heeft ingezet, bekrachtigd moet worden door hem te stimuleren en te motiveren dit vast te houden en door te zetten. De Raad adviseert een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan het voorarrest en daarnaast een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf met de bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • zich gedurende een door Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • zal meewerken aan de hulpverlening van een jongerencoach en het wijkteam;
  • een dagbesteding houdt in de vorm van werk of scholing.
Door mevrouw [naam] , werkzaam als jeugdreclasseerder bij de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna de jeugdreclassering), is ter terechtzitting te kennen gegeven dat de jeugdreclassering zich aansluit bij het strafadvies van de Raad. Zij heeft daarbij te kennen gegeven dat de begeleiding van de verdachte goed verloopt en dat de verdachte en zijn ouders zich goed aan de afspraken met de hulpverlening houden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Straffen
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf op.
Nu is gebleken dat de verdachte baat heeft bij de begeleiding door de jeugdreclassering en de Raad voortzetting van die begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, legt de rechtbank een deel van de voorgenomen jeugddetentie voorwaardelijk op, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. De rechtbank is daarbij van oordeel dat dat begeleiding door de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering geboden is gezien het feit dat de verdachte op een laag intelligentieniveau functioneert.
Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Algemene afsluiting
Alles afwegend worden de na te noemen straffen passend en geboden geacht.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , wonende te Maassluis, ter zake de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 66,53 aan materiële schade en een bedrag van € 800,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde] , vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, nu er vrijspraak is bepleit voor deze feiten. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de vordering op grond van feit 2 niet toewijsbaar is, omdat het causale verband tussen de schade en feit 2 ontbreekt.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, wordt deze, ondanks de betwisting door de verdachte, toegewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De materiële schade bedraagt € 66,53. De immateriële schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,00. Beide schadebedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding wordt toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd. Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededaders onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate wordt toegewezen, wordt de verdachte veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde] een schadevergoeding betalen van
€ 566,53, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141, 302, 310, 321, 322 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/811309-16 ten laste gelegde feiten 1 primair en 2 primair en de onder parketnummers 10/115361-16, 10/117616-16 en 10/118390-16 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 73 (drieënzeventig) dagen,
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot 60 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op twee jaren onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd, of zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht, zal meewerken aan de hulpverlening van een jongerencoach en van het wijkteam;
- gedurende de proeftijd een dagbesteding houdt in de vorm van werk of onderwijs;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 566,53 (zegge: vijfhonderdzesenzestig euro en drieënvijftig eurocent), bestaande uit € 66,53 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 566.53), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 566,53 vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
11 dagen; toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.A. Pit, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. M.A. van der Laan-Kuijt en S. Woudman-Bijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van Loef, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 oktober 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 23 september 2016 te Maassluis tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
meerdere stenen tegen/door het (keuken)raam waar die [naam slachtoffer 1] achter stond heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht);
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 september 2016 te Maassluis tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door meerdere stenen tegen/door het (keuken)raam waar die [naam slachtoffer 1] achter stond te gooien, tengevolge waarvan die [naam slachtoffer 1] een steen tegen haar been heeft gekregen;
(artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht);
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 23 september 2016 te Maassluis, op of aan de openbare weg, [plaats delict 1] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
-een (keuken)raam van een woning op nummer [huisnummer 1] , en/of
-een (keuken)raam van een woning op nummer [huisnummer 2] ,
welk geweld bestond uit het gooien van meerdere stenen tegen/door voornoemde ramen;
(artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht);
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 september 2016 te Maassluis
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk
-een (keuken)raam van een woning gelegen aan het [plaats delict 1] nummer [huisnummer 1] , en/of
-een (keuken)raam van een woning gelegen aan het [adres delict 1] nummer [huisnummer 2] ,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door meerdere stenen tegen/door voornoemde ramen te gooien;
(artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht).
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sxib 1 Wetboek van Strafrecht