ECLI:NL:RBROT:2017:8834

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
10/960230-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over meineed gepleegd door getuige tijdens verhoor bij rechter-commissaris

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meineed. De verdachte heeft tijdens een verhoor als getuige bij de rechter-commissaris opzettelijk valse verklaringen afgelegd. De rechtbank oordeelde dat de rechter-commissaris niet verplicht was om de verdachte voorafgaand aan het verhoor de cautie te geven, en dat er geen strijd was met het nemo tenetur-beginsel. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen en besloot geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand in combinatie met een taakstraf van 100 uren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk afleggen van een valse verklaring onder ede, wat de rechtsgang ernstig ondermijnt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, omdat deze niet bewezen konden worden. De uitspraak benadrukt het belang van waarheidsvinding in de rechtsgang en de gevolgen van meineed voor de rechtsorde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/960230-17
Datum uitspraak: 13 oktober 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw T. Buruma, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
06 oktober 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.B. Haneveld heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de uur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Verweer met betrekking tot de telefoontaps
4.1.1.
Standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat de proportionaliteit en subsidiariteit ontbreekt met betrekking tot de op de verdachte uitgevoerde telefoontaps. Sinds maart 2017 werd de verdachte niet meer getapt in het onderzoek naar haar partner maar in het onderzoek naar zijn broer [naam medeverdachte 2] . Daarnaast zijn de bevelen met betrekking tot de taps gebaseerd op artikel 126t van het Wetboek van Strafvordering. Dit wetsartikel is niet van toepassing op de verdachte en het tappen van de gesprekken was dan ook onrechtmatig. In ieder geval was het tappen van deze gesprekken niet proportioneel.
Analoog aan het bepaalde in artikel 359a Wetboek van Strafvordering dienen de telefoontaps van de gesprekken tussen de verdachte en haar moeder en haar vriendinnen te worden uitgesloten van het bewijs.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op grond van de door de officier van justitie overgelegde bevelen vast dat de bevelen tot de telefoontaps zijn gegeven in de onderzoeken naar verdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] . Deze taps zijn derhalve zowel verricht in een voorbereidend onderzoek naar een andere verdachte, als naar een ander strafbaar feit dan hetgeen verdachte thans zelf ten laste is gelegd, te weten de verdenking van meineed. Naar vaste jurisprudentie (zie ECLI:NL:HR:2016:2529) hebben vormverzuimen in een vooronderzoek dat geen betrekking heeft op hetgeen een verdachte zelf ten laste is gelegd, geen consequenties voor de strafzaak tegen die verdachte. Dat met toestemming van de officier van justitie de resultaten van de bedoelde tapgesprekken zijn gebruikt in de onderhavige strafzaak tegen verdachte doet daaraan niet af. Het verweer wordt dan ook verworpen.
4.2.
Verweer met betrekking tot de cautie
4.2.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte voorafgaand aan het verhoor van 26 juli 2017, dan wel in ieder geval nadat zij tijdens dit verhoor (tussentijds) had getekend voor de juistheid van de eerder op 24 mei 2017 afgelegde verklaring, de cautie had moeten krijgen omdat zij er toen reeds van werd verdacht meineed te hebben gepleegd. De inhoud van het verhoor van 26 juli 2017 dient daarom wegens strijd met artikel 6 van het EVRM en het nemo tenetur beginsel geheel, dan wel vanaf het tweede deel na de eerste handtekening, van het bewijs te worden uitgesloten.
4.2.2.
Beoordeling
Vooropgesteld moet worden dat het de rechter-commissaris vrij staat om een getuige kritisch te bevragen om de feitelijke inhoud en/of het waarheidsgehalte van een afgelegde verklaring te toetsen. Dat kan met zich brengen dat een getuige nogmaals wordt opgeroepen om opnieuw (al dan niet onder ede) een verklaring te komen afleggen, zoals in dit geval is gebeurd en ook al in het eerste verhoor als mogelijkheid werd aangekondigd. Dat kan ook betekenen dat een getuige door een rechter-commissaris wordt geconfronteerd met onderzoeksbevindingen, die mogelijk in strijd zijn met de door de getuige afgelegde verklaring, zoals in dit geval ook is gebeurd. Dit alles brengt evenwel op voorhand niet met zich mee dat een getuige dan niet langer als getuige maar feitelijk als verdachte (van meineed) wordt gehoord.
Ook kijkend naar de feitelijke gang van zaken in het onderhavige geval ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de verdachte op 26 juli 2017 op enig moment ten onrechte geen cautie heeft ontvangen. De verdachte is voorafgaand aan het verhoor, dat bovendien plaatsvond in aanwezigheid van haar raadsvrouw, gewezen op haar verschoningsrecht op grond van artikel 219 Sv. Dit verschoningsrecht heeft de strekking te voorkomen dat een getuige zich geplaatst ziet voor het dilemma hetzij een meineed te moeten plegen, hetzij het risico van strafrechtelijke vervolging te lopen. Vervolgens is aan de verdachte gevraagd of haar eerder afgelegde verklaring klopte, heeft zij daarvoor getekend en is zij nogmaals kritisch bevraagd op hetgeen zij eerder heeft verklaard en bevestigd, waarbij zij ook is geconfronteerd met onderzoeksbevindingen. Ook op andere punten is de verdachte nog als getuige bevraagd. Pas nadat de verdachte ook dit tweede deel van haar verklaring had getekend, is de verdachte door de officier van justitie als verdachte van meineed aangehouden. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat zodoende verdachtes recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM dan wel het nemo tenetur beginsel zou zijn geschonden.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
4.3.
Opzet
4.3.1.
Standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat zij niet bewust in strijd met de waarheid heeft verklaard. De feiten waarover zij vals heeft verklaard zouden immers noch haar zelf, noch [naam medeverdachte 1] belasten.
Hiernaast zijn de omstandigheden van het verhoor in combinatie met haar persoonlijke omstandigheden voor de verdachte emotioneel zeer belastend geweest en heeft zij soms antwoorden gegeven die niet goed doordacht waren. De verdachte is geen normale, gezonde getuige. Zij heeft ernstige psychische klachten die nu juist haar mogelijkheid tot het nauwkeurig antwoord geven onder druk beperken.
4.3.2.
Beoordeling
De verdachte is tweemaal door de rechter-commissaris gehoord. Eén keer op 24 mei 2017 en één keer op 26 juli 2017. Dit laatste verhoor heeft onder ede plaatsgevonden. In het eerste verhoor verklaart de verdachte op de vraag of ze wel eens administratieve handelingen heeft verricht met betrekking tot de auto, zoals verzekering, keuringen, bekeuringen of wegenbelasting: nee, ze heeft nooit iets van dien aard geregeld. Ze heeft wel één keer met de RDW gebeld.
In het tweede verhoor van 26 juli 2017 heeft de verdachte bevestigd dat hetgeen zij op
24 mei 2017 volgens het daarvan opgestelde proces-verbaal heeft verklaard, juist is. Voorts verklaart zij desgevraagd niet te hebben gesproken over de vraag of zij wel of niet zou moeten verklaren en ook niet over of zij wel of geen verschoningsrecht heeft en of zij zich daarop moest beroepen. Ook niet met haar vader of moeder. Voorts heeft zij in haar toelichting aangegeven niet bewust te hebben achtergehouden dat zij de auto had geschorst en dat zij dacht dat zij die auto telefonisch had geschorst.
Op grond van onderzoek is vast komen te staan dat de verklaringen van de verdachte op bovengenoemde punten feitelijk onjuist zijn geweest.
Immers, gebleken is dat het kenteken van de auto voor de verhoren door de verdachte online is geschorst met gebruikmaking van de DigiD van [naam medeverdachte 1] en dat verdachte hiervoor heeft betaald. Zij heeft hierover ook tussen de verhoren gesproken met [naam medeverdachte 1] .
Voorts is gebleken dat de verdachte op 19 april 2017 met haar moeder heeft gesproken over het verschoningsrecht en de vraag of zij zich daarop kan en zal beroepen bij de rechter-commissaris, over welke vraag zij ook een advocaat heeft gesproken. Ook heeft de verdachte in telefoongesprekken van juni 2017 met [naam medeverdachte 1] gesproken over de mogelijkheid in de PI te trouwen of een geregistreerd partnerschap aan te gaan zodat voor haar, anders dan nu het geval is, het verschoningsrecht zal gelden.
De feitelijke onjuistheid is door de verdachte niet betwist. De vraag die moet worden beantwoord, is of – mede gelet op de pyschische gesteldheid van de verdachte – zij bewust/opzettelijk onjuist heeft verklaard.
Mede op grond van de door de verdediging overgelegde medische stukken wil de rechtbank aannemen dat de verdachte ten tijde van deze verhoren en ook in de periode hieraan voorafgaand gestrest en emotioneel was en dat de verdachte nog altijd lijdt onder psychische klachten. Op grond van deze omstandigheden is aannemelijk dat de verdachte, meer dan een gemiddeld persoon, moeite had om deze lange en intensieve verhoren vol te houden. De feiten en omstandigheden zoals hierboven genoemd roepen echter ook een beeld op van een verdachte die op meerdere momenten (waarin ook reeds sprake was van de psychische klachten) berekenend handelt en ook in de periode tussen de verhoren in spreekt met anderen over zaken waar in de verhoren juist nadrukkelijk naar wordt gevraagd, waaronder de schorsing van de auto en het verschoningsrecht. In deze gesprekken komt de verdachte helder en calculerend over, zich bewust van juridische consequenties van bijvoorbeeld een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Bovendien komt uit deze gesprekken naar voren dat de verdachte zich gerealiseerd heeft (tussen de twee verhoren) dat zij in het eerste verhoor niet volledig is geweest over haar handelingen met betrekking tot de auto.
Daar komt nog bij dat de verdachte in de voornoemde verhoren wel gedetailleerd en consequent over andere zaken verklaart, bijvoorbeeld over de contacten met [naam medeverdachte 1] tijdens zijn verblijf in het buitenland en contacten met zijn familie.
De rechtbank is op grond van deze omstandigheden van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wel degelijk bewust was van hetgeen zij, in het bijzijn van en na overleg met haar advocaat, op 26 juli 2017 in strijd met de waarheid heeft verklaard. Er is derhalve wel degelijk sprake van het opzet op het afleggen van een valse verklaring. Het verweer wordt verworpen.
4.3.3.
Voorwaardelijk verzoek tot deskundigenonderzoek
De verdediging heeft de rechtbank subsidiair, indien de rechtbank van mening is dat de thans overgelegde verklaringen onvoldoende inzicht geven in de relatie tussen de klachten van de verdachte en haar afgelegde verklaringen, verzocht een deskundige te laten aanwijzen die hier onderzoek naar zal doen
Beoordeling van dit verzoek
De rechtbank is van oordeel dat de thans overgelegde rapportages voldoende inzicht geven in de gemoedstoestand van de verdachte. De rechtbank volgt echter niet de conclusie die de verdediging uit deze rapportages trekt dat er van opzet geen sprake kan zijn. Gezien hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogene met betrekking tot de omstandigheden waaronder de verdachte haar verklaringen heeft afgelegd, ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige nader onderzoek te laten doen naar de psychische klachten van de verdachte en de invloed hiervan op de door haar afgelegde verklaringen. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij op 26 juli 2017 te Rotterdam, in het kabinet van de rechter-commissaris, tijdens een verhoor als getuige in de zaak tegen [naam medeverdachte 1] (parketnummer [nummer] ), nadat zij op de bij de wet voorgeschreven wijze door de rechter-commissaris werd beëdigd als getuige en (daarbij) zij de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond,
(op vragen van de rechter-commissaris te Rotterdam op 26 juli 2017) nadat zij de verklaring, die zij op 24 mei 2017 als getuige heeft afgelegd, heeft doorgelezen en daar enkele opmerkingen bij heeft gemaakt en/of een aanvulling heeft gegeven op hetgeen is gerelateerd op pagina 2 van het proces-verbaal van het verhoor van 24 mei 2017,
mondeling persoonlijk opzettelijk valse verklaringen onder ede heeft afgelegd, immers heeft zij valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - verklaard:
-"Ik heb niet gesproken over of ik wel of niet zou moeten verklaren en ook niet over of ik wel of geen verschoningsrecht heb en of ik mij daarop moest beroepen. Ook niet met mijn vader of moeder"
en
-"voor het overige is het juist wat er in het proces-verbaal staat"
en
nadat haar nogmaals de derde alinea werd voorgehouden op pagina 6 van het proces-verbaal van het verhoor van 24 mei 2017. En zij de rechter-commissaris hoorde zeggen dat zij toen heeft verklaard dat zij geen administratieve handelingen heeft verricht, maar enkel heeft gebeld met de vraag of de auto nog op [naam medeverdachte 1] naam stond. En zij de rechter-commissaris hoorde zeggen dat er een groot verschil is tussen het online schorsen van een auto met behulp van het DigiD van [naam medeverdachte 1] en enkel telefonisch informeren naar de tenaamstelling.
- " Ik heb dat niet bewust gedaan."
en
nadat zij de rechter-commissaris heeft horen zeggen dat zij in het telefoongesprek dat haar werd voorgehouden zij wel tegen [naam medeverdachte 1] verteld heeft dat zij niks van die auto afweet, maar wel met de RDW heeft gebeld en dat het toen heel ongemakkelijk werd. En nadat zij de rechter-commissaris heeft horen zeggen dat de rechter-commissaris het opvallend vindt dat zij kennelijk op dat moment wel weet dat zij een verklaring heeft afgelegd die niet klopt, maar dat zij diezelfde verklaring aldaar vervolgens, na deze te hebben doorgelezen, met haar advocaat onder ede bevestigd.
- " Ik dacht dat ik de auto telefonisch had geschorst".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
In de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meineed, door opzettelijk onder ede een valse verklaring af te leggen bij de rechter-commissaris. Op de juistheid van onder ede afgelegde verklaringen moet kunnen worden vertrouwd, omdat anders de rechtsgang wordt belemmerd en de waarheidsvinding ondermijnd, waarmee het algemeen belang direct en in ernstige mate is geraakt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
12 september 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages verklaringen van deskundigen
De verdediging heeft stukken van de huisarts, de bedrijfsarts en een psycholoog overgelegd. In deze stukken wordt de psychische problematiek van de verdachte beschreven. Uit deze stukken komt naar voren dat de verdachte leidt aan een angststoornis. Stress en angst hebben invloed op haar analytisch denken. Er is geen sprake van een specifieke geheugenstoornis. De verdachte is sinds 28 april 2016 arbeidsongeschikt verklaard wegens serieuze beperkingen in mentale belastbaarheid en beperkingen in energetische belastbaarheid.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ook de landelijke richtlijnen gaan daarvan uit.
De rechtbank overweegt dat, zoals het zich thans laat aanzien, de valse verklaringen die de verdachte heeft afgelegd, geen betrekking hebben op de rol die [naam medeverdachte 1] heeft als verdachte in zijn strafzaak. Het betroffen zoals ook de officier van justitie ter zitting heeft aangegeven, naar het zich laat aanzien, geen verklaringen over cruciale punten.
Hiernaast geven de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals hierboven omschreven de rechtbank aanleiding om van de richtlijn af te wijken. De verdachte heeft bovendien de zorg voor een minderjarig kind, van wie de andere ouder gedetineerd is.
Gezien deze omstandigheden acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 207 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 maand,
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
100 uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Laukens, voorzitter,
en mrs. R. Brand en H.M. Dunsbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. van der Drift-Visser, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 26 juli 2017 te Rotterdam, in het kabinet van de rechter-commissaris, tijdens een verhoor als getuige in de zaak tegen [naam medeverdachte 1] (parketnummer [nummer] ), nadat zij op de bij de wet voorgeschreven wijze door de rechter-commissaris werd beëdigd als getuige en (daarbij) zij de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen,in elk geval een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond,
(op vragen van de rechter-commissaris te Rotterdam op 26 juli 2017) nadat zij de verklaring, die zij op 24 mei 2017 als getuige heeft afgelegd, heeft doorgelezen en daar enkele opmerkingen bij heeft gemaakt en/of een aanvulling heeft gegeven op hetgeen is gerelateerd op pagina 2 van het proces-verbaal van het verhoor van 24 mei 2017,
mondeling persoonlijk opzettelijk een of meer valse verklaring(en) onder ede heeft afgelegd, immers heeft zij (telkens) valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - verklaard:
-"Ik heb niet gesproken over of ik wel of niet zou moeten verklaren en ook niet over of ik wel of geen verschoningsrecht heb en of ik mij daarop moest beroepen. Ook niet met mijn vader of moeder"
en/of
-"voor het overige is het juist wat er in het proces-verbaal staat"
en/of
(immers) heeft verdachte (daarbij/vervolgens), -zakelijk weergegeven-
verklaard:
(nadat haar het telefoongesprek werd voorgehouden dat zij op 24 juni 2017 om 11:36:56 uur heeft gevoerd met [naam medeverdachte 1] en waarin zij zegt dat zij de auto voor hem, [naam medeverdachte 1] , heeft geschorst toen dat nog kon.)
- " Ik heb toch ook gezegd dat ik met de RDW heb gebeld."
en/of
(nadat haar nogmaals de derde alinea werd voorgehouden op pagina 6 van het proces-verbaal van het verhoor van 24 mei 2017. En zij de rechter-commissaris hoorde zeggen dat zij toen heeft verklaard dat zij geen administratieve handelingen heeft verricht, maar enkel heeft gebeld met de vraag of de auto nog op [naam medeverdachte 1] naam stond. En zij de rechter-commissaris hoorde zeggen dat er een groot verschil is tussen het online schorsen van een auto met behulp van het DigiD van [naam medeverdachte 1] en enkel telefonisch informeren naar de tenaamstelling.)
- " Ik zeg nogmaals waarom zou ik dat achterhouden. Ik heb dat niet bewust gedaan."
en/of
(nadat zij de rechter-commissaris heeft horen zeggen dat zij in het telefoongesprek dat haar werd voorgehouden zij wel tegen [naam medeverdachte 1] verteld
heeft dat zij niks van die auto afweet, maar wel met de RDW heeft gebeld en
dat het toen heel ongemakkelijk werd. En nadat zij de rechter-commissaris
heeft horen zeggen dat de rechter-commissaris het opvallend vindt dat zij kennelijk op dat moment wel weet dat zij een verklaring heeft afgelegd die niet klopt, maar dat zij diezelfde verklaring aldaar vervolgens, na deze te hebben doorgelezen, met haar advocaat onder ede bevestigd.)
- " Ik vind niet dat er een verschil is. Ik heb toch gezegd dat ik met de RDW
had gebeld. Ik dacht dat ik de auto telefonisch had geschorst".