ECLI:NL:RBROT:2017:876

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 februari 2017
Publicatiedatum
3 februari 2017
Zaaknummer
10/681113-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en wapenbezit met betrekking tot schietincident op Bevrijdingsdag 2016

Op 6 februari 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op Bevrijdingsdag 2016 een persoon heeft doodgeschoten. De verdachte werd beschuldigd van moord en doodslag. De rechtbank oordeelde dat het bewijs voor moord niet wettig en overtuigend was, en sprak de verdachte vrij van de moordbeschuldiging. Echter, de rechtbank verklaarde de verdachte wel schuldig aan doodslag en wapenbezit. De feiten vonden plaats op 5 mei 2016 in Dordrecht, waar de verdachte, na een confrontatie met het slachtoffer, meerdere keren op hem schoot met een vuurwapen. De verdachte had zich volgens de rechtbank moeten onttrekken aan de dreigende situatie, en het beroep op noodweer werd verworpen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 11 jaren op, en de verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/681113-16
Datum uitspraak: 6 februari 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting (PI) De Dordtse Poorten te Dordrecht,
raadsman mr. M.A. Buntsma, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (moord);
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair (doodslag) en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren met aftrek van voorarrest;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij inclusief wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4.Waardering van het bewijs

Vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (moord) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
op
of omstreeks5 mei 2016
te Dordrecht,
opzettelijk (en al dan niet) met voorbedachten rade, althansopzettelijk,
een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte
opzettelijk en (al dan niet)na kalm beraad en rustig
overleg, althansopzettelijk
,met een vuurwapen
één of meerkogel
(s
)in/op het
lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij
op
of omstreeks05 mei 2016
te Dordrecht en/of Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg,
althans elders in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(een
)wapen
(s)als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2° van de
Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder
3° van die wet, geschikt om automatisch te vuren,
en
/of
(een)wapen
(s
)als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet
wapens en munitie, te weten twee
, althans een of meervuurwapens, in de zin
van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool,
voorhanden heeft gehad en
/ofheeft overgedragen aan
[naam] en/of [naam]
en/of [naam] en/of.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

Beroep op noodweer
Door de verdediging is met betrekking tot feit 1 een beroep gedaan op noodweer. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte is blootgesteld aan een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging op dat moment geboden was. De verdachte heeft zich geconfronteerd gezien met een aanval met een vuurwapen, waartegen hij zich heeft moeten verweren.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte op 5 mei 2016 zijn vriendin naar haar woning aan de Merwedestraat te Dordrecht bracht. Hij bracht zijn auto tot stilstand half op het trottoir, half op het fietspad.
Op dat moment zag de verdachte dat er een auto naast hem kwam staan. De bestuurder van deze auto (het latere slachtoffer) pakte op enig moment een automatisch vuurwapen uit zijn tasje en richtte dat op de verdachte. Op dat moment heeft de verdachte zijn vriendin de auto uit gejaagd, zijn vuurwapen gepakt en verschillende kogels afgevuurd op het slachtoffer.
Beoordeling
Vooropgesteld moet worden dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer, de rechter zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden volgens artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daaronder is onder omstandigheden mede begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding. De enkele vrees voor zo’n aanranding is daartoe niet voldoende.
De gevreesde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt voorop dat de beoordeling van het beroep op noodweer wordt bemoeilijkt doordat de verdachte en zijn vriendin niet consequent hebben verklaard over wat er is gebeurd. Zo heeft de verdachte eerst verklaard dat hij vanuit zijn auto op het slachtoffer heeft geschoten. Later heeft hij gezegd dat getuigen die hem buiten de auto hebben zien schieten terwijl hij tegenover het slachtoffer stond, het misschien deels bij het rechte eind hadden. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij op het slachtoffer schoot terwijl hij uit zijn auto stapte. Deze drie lezingen zijn in strijd met verklaringen van meerdere getuigen, die de verdachte hebben zien schieten terwijl hij tegenover het slachtoffer stond. Ook over het moment waarop de verdachte zag dat het latere slachtoffer een vuurwapen pakte en op hem richtte, wordt door de verdachte wisselend verklaard.
Er zijn voldoende aanwijzingen dat er op de plaats van de schietpartij naast het wapen van de verdachte nog een (automatisch) wapen is geweest, te weten een Skorpion. Er zijn kogels aangetroffen die bij dit wapen passen en [getuige 1] verklaart dat hij een op een Skorpion lijkend vuurwapen heeft gezien. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat het slachtoffer dit wapen bij zich had. Ook is aannemelijk dat de verdachte heeft gezien dat het slachtoffer dat wapen uit een tasje heeft gehaald dat hij om zijn hals had.
Door de wisselende verklaringen is moeilijk te beoordelen op welk moment de verdachte het wapen van het slachtoffer heeft gezien. Kennelijk zag hij, toen hij met zijn vriendin in de auto zat en de auto van het latere slachtoffer naast hem was gestopt, iets wat hem deed besluiten zijn vriendin uit de auto te werken en vervolgens naar zijn eigen wapen te grijpen. Of de verdachte op dat moment het wapen van het slachtoffer al heeft gezien óf een beweging van het slachtoffer naar zijn schoudertasje, kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden worden gelaten. De rechtbank vindt aannemelijk dat er op dat moment een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding van de verdachte en mogelijk ook van zijn vriendin was.
In die situatie ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of sprake was van een noodzakelijke verdediging door de verdachte en vervolgens of de door de verdachte gekozen gedraging in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding stond.
Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte zich op dat moment niet alleen kúnnen onttrekken, maar ook móeten onttrekken aan de aanranding.
Al vóór het moment dat het slachtoffer zijn auto naast de auto van de verdachte tot stilstand bracht, had de verdachte kennelijk het gevoel dat er iets niet goed was; hij verklaart zelf dat het slachtoffer “vreemd keek” in zijn richting. Dit was zeker het geval op het moment waarop het slachtoffer een beweging naar zijn schoudertasje maakte. De verdachte zat toen nog met zijn vriendin in zijn auto, met draaiende motor.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich op dat moment aan de volgens hem dreigende situatie had kunnen en moeten onttrekken door snel weg te rijden. Dat er een paaltje op het trottoir stond, heeft de verdachte er na de schietpartij niet van weerhouden om weg te rijden en kan dus ook niet als een belemmering worden aangemerkt.
Dit leidt tot de conclusie dat er op dat moment geen noodzaak tot verdediging was. Daarom komt de rechtbank niet toe aan de vervolgvraag of de gekozen gedraging in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
De bewezen feiten leveren op:
1.
Doodslag
2
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 31, eerste lid van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 31, eerste lid van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.

6.Strafbaarheid verdachte

Beroep op noodweerexces
De verdediging heeft met betrekking tot feit 1 een beroep op noodweerexces gedaan, voor het geval het beroep op noodweer niet zou worden gehonoreerd.
De rechtbank heeft hierboven vastgesteld dat er door toedoen van het slachtoffer een onmiddellijk dreigend gevaar van ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens de verdachte is geweest. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het beroep op noodweer niet kan slagen, aangezien geen sprake is geweest van een noodzakelijke verdediging door de verdachte. Op grond daarvan en met inachtneming van het bepaalde in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 5 mei 2016 een einde gemaakt aan het leven van de 38-jarige [slachtoffer] door met een vuurwapen meerdere malen op hem te schieten. Hiermee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan doodslag, één van de ernstigste misdrijven in ons strafrechtstelsel.
De verdachte heeft de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed aangedaan. Dat de enorme impact van de gewelddadige dood van het slachtoffer bij de nabestaanden nog dagelijks voelbaar is, is namens de partner van het slachtoffer op de terechtzitting onder woorden gebracht. Het ernstige gevolg van het door de verdachte begane feit en de wijze waarop dit feit is uitgevoerd, brengen onmiskenbaar gevoelens van angst en onveiligheid teweeg, zowel in de onmiddellijke omgeving van het slachtoffer als in de samenleving. Vele omstanders waren getuige van het schietincident. Dat de rechtsorde door dit feit ernstig is geschokt, behoeft dan ook geen betoog.
Het nemen van het leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt. De omstandigheid dat de schietpartij plaatsvond op klaarlichte dag en in het zicht van diverse omstanders, is naar het oordeel van de rechtbank strafverzwarend.
Daar komt nog bij dat de verdachte het vuurwapen, waarmee het slachtoffer is doodgeschoten, geladen en onder handbereik in zijn auto had liggen. De verdachte had ook nog een tweede, eveneens geladen, vuurwapen in zijn auto liggen. Na de schietpartij heeft de verdachte bovendien het wapen van het slachtoffer gepakt. Hij is met de drie wapens in zijn auto weggereden. Uiteindelijk heeft hij alle vuurwapens overgedragen aan zijn broer.
Het ongecontroleerde en verboden bezit van vuurwapens creëert het risico van het gebruik van die wapens, met alle gevolgen van dien, zoals op 5 mei 2016 ondubbelzinnig is gebleken. Niet alleen het bezit maar ook het overdragen van de vuurwapens is een strafbaar feit in de zin van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
28 december 2016, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld voor verboden wapenbezit, maar die veroordelingen dateren van geruime tijd geleden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland dat over de verdachte is opgemaakt, gedateerd 28 juli 2016.
Uit het strafblad van de verdachte en de inhoud van het rapport van de reclassering komen geen feiten of omstandigheden naar voren die van invloed zijn op de duur van de op te leggen straf.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.258,70 aan materiële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen, gelet op de inhoud van het verweer ten aanzien van feit 1.
Nu is komen vast te staan dat het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade aan de benadeelde partij heeft toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet, in ieder geval niet voldoende, gemotiveerd is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal bepalen dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 mei 2016.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 10.258,70.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam] , te betalen een bedrag van
€ 10.258,70(
zegge: tienduizendtweehonderdachtenvijftig euro en zeventig cent), aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 10.258,70(
zegge: tienduizendtweehonderdachtenvijftig euro en zeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 10.258,70 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
86 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. A. Verweij en A.A.T. Werner, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 5 mei 2016
te Dordrecht,
opzettelijk (en al dan niet) met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk en (al dan niet) na kalm beraad en rustig
overleg, althans opzettelijk, met een vuurwapen één of meer kogel(s) in/op het
lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij
op of omstreeks 05 mei 2016
te Dordrecht en/of Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, althans elders in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2° van de
Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder
3° van die wet, geschikt om automatisch te vuren,
en/of
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet
wapens en munitie, te weten twee, althans een of meer vuurwapens, in de zin
van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool,
voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen aan [naam] en/of [naam]
en/of [naam] en/of [naam] ;