In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee eiseressen, Catharina Barthelina en haar dochter, en de besloten vennootschap Spin Vastgoed B.V. De eiseressen vorderden dat de dochter, die een verstandelijke beperking heeft, als medehuurder van de woning van haar moeder zou worden aangemerkt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen de moeder en dochter, wat hen in staat stelt om de vordering op basis van artikel 7:267 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek te onderbouwen. De rechter heeft geoordeeld dat de dochter vanaf de datum van het vonnis medehuurder wordt, omdat Spin Vastgoed niet tijdig heeft gereageerd op het verzoek om medehuurder te worden. De rechter heeft de vordering toegewezen, waarbij het belang van de dochter om als medehuurder te worden erkend zwaarder weegt dan de belangen van Spin Vastgoed. De kosten van de procedure zijn voor Spin Vastgoed, die in het ongelijk is gesteld.