ECLI:NL:RBROT:2017:8606

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
535570 / HA RK 17-864
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2017 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een vereniging tegen mr. T.M.J. Smits, rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek volgde op een getuigenverhoor dat op 18 september 2017 had plaatsgevonden in een civielrechtelijke procedure. De verzoekster stelde dat de rechter tijdens het verhoor blijk gaf van vooringenomenheid door een vraag van de advocaat van de verzoekster als 'niet fair' te kwalificeren en deze niet op te nemen in het proces-verbaal. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet onpartijdig was en dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzingen voor vooringenomenheid opleverden. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de woorden van de rechter in de context van de procedure niet duidden op partijdigheid en dat het proces-verbaal een zakelijke weergave was van hetgeen ter zitting was voorgevallen. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 535570 / HA RK17-864
Beslissing van 12 oktober 2017
op het verzoek van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid [naam vereniging],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
verzoekster,
advocaat mr. J.J.F. van de Voort,
strekkende tot wraking van:
mr. T.M.J. Smits, rechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 18 september 2017 is door de rechter een aanvang gemaakt met het horen van getuigen in de procedure, betreffende de door verzoekster ingestelde civielrechtelijke vordering tegen [naam gedaagde] als gedaagde.
Die procedure draagt als kenmerk 4622692 \ CV EXPL 15-50780.
Bij faxbericht van 19 september 2017 heeft de advocaat van verzoekster wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier in de hierboven omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het tussenvonnis en het proces-verbaal van het getuigenverhoor.
Verzoekster, de rechter alsmede de advocaat van de gedaagde in de civielrechtelijke procedure zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zij zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij e-mail van 25 september 2017.
Ter zitting van 29 september 2017, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen verzoekster, de advocaat van verzoekster, gedaagde in de civielrechtelijke procedure alsmede de advocaat van gedaagde. Verzoekster heeft aan de hand van een pleitnota haar standpunt nader toegelicht. De rechter is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
De rechter heeft volgens verzoekster tijdens het getuigenverhoor laten blijken vooringenomen te zijn, hetgeen blijkt uit de volgende omstandigheden. Verzoekster stelde tijdens het getuigenverhoor de vraag aan de heer [naam gedaagde] waarom de heer [naam] niet was opgeroepen als getuige. De rechter greep direct in en stelde dat de vraag ‘niet fair’ was en dat niet van de heer [naam gedaagde] verlangd kon worden dat hij zijn processtrategie prijs gaf. De rechter heeft vervolgens geweigerd de kwalificatie “niet fair” in het proces-verbaal op te nemen.
2.1.2
Daarnaast heeft de rechter aanvankelijk nagelaten om een deel van de verklaring van de heer [naam getuige] op te nemen in het proces-verbaal van verhoor omdat zij zelf de mening was toegedaan dat de heer [naam getuige] verward was, terwijl hij dit zelf niet had aangegeven.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
De door mr. Van der Voort gestelde vraag aan de heer [naam gedaagde] had niets van doen met de bewijsopdracht. Gelet op de context waarbinnen de rechter het woord ‘fair’ heeft gebruikt, had duidelijk moeten zijn dat hiermee geen waardeoordeel gegeven werd ten gunste van de wederpartij maar dat met het woord een beroep werd gedaan op mr. Van der Voort om de proces- en bewijsrechtelijke positie van de wederpartij te respecteren. Op verzoek is in het proces-verbaal opgenomen dat de vraag door de rechter was geweigerd.
2.2.2
De rechter heeft niet geweigerd een deel van de verklaring van de heer [naam getuige] op te nemen, zoals mr. Van der Voort stelt.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoekster van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.5
Op grond van artikel 179, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Wetsvordering kunnen partijen en hun raadslieden aan de getuigen vragen stellen, behoudens de bevoegdheid van de rechter om te beletten dat aan een bepaalde vraag gevolg wordt gegeven.
3.6
Deze bevoegdheid betreft een ongeclausuleerde, ambtshalve bevoegdheid. Naar het oordeel van de wrakingskamer is het niet onbegrijpelijk dat de rechter het gevolg geven aan de vraag heeft belet omdat de vraag geen betrekking had op de bewijsopdracht.
Dat de rechter bij de toelichting van haar beslissing hieromtrent de woorden ‘niet fair’ heeft gebezigd, duidt niet op partijdigheid. Zij heeft, blijkens de context van de woorden, hiermee gewezen op het recht van partijen hun processtrategie voor zich te houden. Dat zij deze woorden niet letterlijk in het verslag heeft opgenomen, duidt evenmin op partijdigheid. Het proces-verbaal is immers een zakelijke weergave van hetgeen ter zitting is voorgevallen en de rechter is degene die het proces-verbaal vaststelt.
3.7
Het proces-verbaal van het getuigenverhoor betreft een verslag van de verklaring van de gehoorde getuigen. In een getuigenverhoor verklaren getuigen niet altijd meteen helder en concreet; zij doen soms iets af of voegen iets toe aan hun verklaring of verklaren iets in een andere bewoording. Dit alles hoeft in beginsel niet letterlijk opgenomen te worden in het verslag. In het geval van de verklaring van de heer [naam getuige] is in het verslag overigens weldegelijk opgenomen dat hij zich eerder in het verhoor had vergist. Aan de wijze waarop deze verklaring is opgenomen valt evenmin een zwaarwegende aanwijzing voor een gebrek aan onpartijdigheid te ontlenen.
3.8
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. T.M.J. Smits.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. A. Buizer en mr. W.P.M. Jurgens, rechters. Bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste rechter is deze beslissing door mr. W.P.M. Jurgens uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 oktober 2017 in tegenwoordigheid van mr. M.L.F. de Leeuw, griffier en door hen ondertekend.
Verzonden op:
aan:
- verzoekster;
- mr. S.M.J. Smits;
- mr. L.R.T. Peeters.
-