ECLI:NL:RBROT:2017:8534

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
3 november 2017
Zaaknummer
10/661168-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk telen en aanwezig hebben van hennepplanten en amfetamine

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 27 september 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een ander schuldig is bevonden aan het opzettelijk telen en aanwezig hebben van een groot aantal hennepplanten en amfetamine. De verdachte had 290 hennepplanten en meer dan zes kilogram amfetamine in zijn bezit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, en de rechtbank volgde deze eis, gezien de ernst van de feiten en de maatschappelijke schade die het aanwezig hebben van deze drugs met zich meebrengt. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd en had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs en dat hij deze opzettelijk aanwezig heeft gehad. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar oordeelde dat deze niet voldoende waren om een lagere straf op te leggen. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/661168-17
Datum uitspraak: 27 september 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. N. Roos, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 september 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 3
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel de in de tenlastelegging vermelde hoeveelheid van 8,7 gram amfetamine niet is getest, zich in het dossier een proces-verbaal van politie bevindt waaruit blijkt dat er een indicatieve test is afgenomen die positief was ten aanzien van amfetamine.
Deze hoeveelheid bevond zich ook in de koelkast en was op dezelfde wijze verpakt als de rest van de partij amfetamine die wel is getest. Gelet hierop kan ook het aanwezig hebben van 8,7 gram amfetamine worden bewezenverklaard.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat nu een laboratoriumrapport ontbreekt vrijspraak dient te volgen van de hoeveelheid van 8,7 gram omdat niet is aangetoond dat het amfetamine is.
4.1.3.
Conclusie
Nu van de hoeveelheid van 8,7 gram niet is vastgesteld dat deze amfetamine betrof, zal de rechtbank de verdachte van het aanwezig hebben van deze hoeveelheid vrijspreken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 3
De verdachte heeft op de zitting van 27 september 2017 verklaard dat hij in mei 2017 naar Nederland is gekomen. Hij was op 14 juni 2017 aanwezig in het pand aan de [adres delict] te Rotterdam. In dat pand woonde/verbleefhij ook. In die woning bevond zich een koelkast waarin bij de doorzoeking van de woning vijf zakken amfetamine zijn aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat in deze koelkast ook voedsel werd bewaard, dit blijkt bovendien uit de foto’s die zijn opgenomen in het proces-verbaal. Hij heeft verder ter zitting verklaard dat hij heeft gezien dat er een aantal identieke zakken in de koelkast lag. Hij heeft aan zijn medeverdachte ” [nickname medeverdachte] ” [naam medeverdachte] ) gevraagd wat dat was. [nickname medeverdachte] heeft toen tegen hem gezegd: “laat het met rust anders zijn wij onze levens niet zeker”. De verdachte heeft verklaard dat hij hierna wist dat in de zaken “gevaarlijk spul” zat.
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit. Ter terechtzitting heeft zij de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte, ook gelet op de omstandigheden aangetroffen tijdens de doorzoeking in die woning - met name het aantreffen van een teil, een zeef, een vergiet en azijnzuur - in combinatie met de zakken amfetamine in de koelkast en diens verklaring ter terechtzitting, wist dat het niet om een onschuldig poeder ging. De verdachte heeft met zijn langdurig verblijf in die woning (op zijn minst) welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de zakken in de koelkast harddrugs bevatten.
4.3.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte opzet heeft gehad, ook niet in de voorwaardelijke zin, heeft gehad op het aanwezig hebben van de in de ten laste legging genoemde hoeveelheden amfetamine. De verdachte wist niet dat de zakken in de koelkast amfetamine bevatten. Het enige dat hij wist was dat het om ‘gevaarlijk spul’ ging.
De raadsvrouw heeft betoogd dat vrijspraak dient te volgen van het
opzettelijkaanwezig hebben, en dat zij zich refereert aan de (eventuele) bewezenverklaring van de overtredingsvariant van dit delict.
4.3.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte ten tijde van het aantreffen van de ten laste gelegde hoeveelheid amfetamine feitelijk woonde in de woning op het adres [adres delict] te Rotterdam. In die woning is ook een in bedrijf zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij die hennepplanten een paar keer water heeft gegeven.
Daarnaast zijn in de woning in het volle zicht versnijdingsmiddelen en toebehoren voor de versnijding van harddrugs aangetroffen. Tenslotte zijn in de koelkast die verdachte gebruikte om zijn voedsel te bewaren, vijf pakken met amfetamine aangetroffen. De medeverdachte is kort vóór de doorzoeking voor de toegangsdeur van het pand aangehouden met een (op identieke wijze verpakte) kilo amfetamine. Van dat pak met amfetamine heeft de medeverdachte verklaard dat hij dat uit dezelfde koelkast had gepakt.
Voor de beantwoording van de vraag of een verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad als bedoeld in art. 2 onder C Opiumwet, is het niet doorslaggevend aan wie die drugs toebehoren. Evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. Voldoende is dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden en dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen.
De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat de pakken die in de koelkast lagen “gevaarlijk spul” bevatten waar hij van af moest blijven. Dat betekent dat de aangetroffen verdovende middelen zich bevonden in de machtssfeer van verdachte. Naast de versnijdingsmiddelen en toebehoren is in de woning ook een aankoopnota aangetroffen waarop naast bloeimiddelen voor hennep ook coffeïne is vermeld. Coffeïne is een stof die wordt gebruikt als versnijdingsmiddel voor harddrugs en niet wordt gebruikt bij de hennepteelt. Uit het bovenstaande volgt dat verdachte samen met de medeverdachte de bewezen verklaarde hoeveelheid amfetamine opzettelijk aanwezig heeft gehad.
4.4.
Bewezenverklaring
feiten 1 en 2
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde op de zitting van 27 september 2017 heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Feit 3
In bijlage III heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1,2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, op die wijze dat.
1.
hij op 14 juni 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk heeft geteeld en in een pand aan de [adres delict]
290 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, ;
2.
hij op 14 juni 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander,
in een woning aan de [adres delict] opzettelijk aanwezig heeft gehad 290 hennepplanten,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op 14 juni 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een anderen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5022,3 gram en 1001,1 gram en 43,8 gram (in
totaal 6067,2 gram), van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

5.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat tussen de feiten 1 en 2 sprake is van eendaadse samenloop. Zij heeft (met verwijzing naar het overzichtsarrest van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2017:1115) betoogd dat, naast toepassing van de strafbepaling van artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet, waarbij de zwaarte van de hoofdstraf ter zake van overtreding van artikel 3 onder B en overtreding van artikel 3 onder C gelijk is, toepassing moet worden gegeven aan de bepaling van artikel 3, onder B van de Opiumwet.
5.1.2.
Beoordeling
De onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt kan worden gemaakt zodat sprake is van eendaadse samenloop. Ten aanzien van artikel 3 van de Opiumwet geldt dat er veelal sprake zal zijn van samenloop van de verschillende onderdelen, immers het opzettelijk telen van hennepplanten impliceert normaal gesproken het opzettelijk aanwezig hebben van die planten. De rechtbank zal bij het opleggen van de straf voor deze twee feiten uitgaan van het strafmaximum van twee jaren, het strafmaximum dat op
beidestrafbepalingen is gesteld.
De bewezen feiten leveren op:
Eendaadse samenloop van

1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;

en

2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;

3. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het opzettelijk telen en aanwezig hebben van een groot aantal (290) hennepplanten. Daarnaast heeft de verdachte samen met een ander opzettelijk een hoeveelheid van ruim zes kilogram amfetamine aanwezig gehad.
Het aanwezig hebben van hennepplanten kan schade opleveren voor de maatschappij. Ook softdrugs , bevatten stoffen die bij langdurig gebruik en/of specifieke psychische gevoeligheid kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Dit geldt te meer voor amfetamine, een harddrug, omdat het gebruik hiervan onaanvaardbare risico's voor de gezondheid met zich brengt. Gelet op de omvang van beide feiten gaat het feiten die in verband staan met de handel in hard- en softdrugs. Met name de handel in harddrugs moet stevig worden bestreden. De strafrechtelijke reactie dient dus afdoende afschrikwekkend te zijn. Een stevige onvoorwaardelijke gevangenisstraf is daarom in deze zaak onafwendbaar.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 augustus 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Strafmaatverweer
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de door haar gevoerde verweren een gevangenisstraf van maximaal drie maanden recht doet aan de feiten, indien bewezenverklaard. De raadsvrouw heeft verwezen naar een eerdere uitspraak van deze rechtbank waarbij ter zake van het (niet opzettelijk) aanwezig hebben van 50 à 60 kilogram amfetamine een gevangenisstraf (Rb: moet zijn: hechtenis) van 2 maanden is opgelegd. De raadsvrouw heeft betoogd dat in andere strafzaken het aanwezig hebben van hennepplanten wordt afgedaan met oplegging van een taakstraf van 120 uur. In het onderhavige geval dient -mede gelet op het blanco strafblad van de verdachte -te worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de reeds door de verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. De raadsvrouw doet in dat kader een beroep op artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering en zij voert aan dat de voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven en dat de verdachte onmiddellijk in vrijheid moet worden gesteld.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan, zoals hierboven al gezegd, niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de exacte duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd. Deze straffen zijn fors hoger dan de tijd die verdachte tot heden in voorarrest heeft doorgebracht, zodat artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering dan ook niet aan de orde is.
De door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf doet voldoende recht aan de ernst van de feiten en de rechtbank zal de officier van justitie dan ook volgen in haar eis.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden:
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten: 106 dagen, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. K.A. Baggerman en G.P. van de Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 14 juni 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht, (in een pand aan de [adres delict] )
(een) hoeveelhe(i)d(en) van ongeveer 290 hennepplanten, althans
een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 3 onder B Opiumwet)
art 3 ahf/ond B Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 14 juni 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(in een woning aan de [adres delict] )
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 290 hennepplanten,
in elk geval een hoeveelheid hennepplanten, althans een hoeveelheid van meer
dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
(artikel 3 onder C Opiumwet)
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 14 juni 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 5022,3 gram en/of 1001,1 gram en/of 43,8 gram en/of 8,7 gram (in
totaal 6075,9 gram), in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
(artikel 2 onder C Opiumwet)
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet