ECLI:NL:RBROT:2017:8529

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
3 november 2017
Zaaknummer
537959 / HA RK 17-971
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een uithuisplaatsingszaak van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 november 2017 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoekster in een uithuisplaatsingsprocedure. De verzoekster was niet ontvankelijk in haar wrakingsverzoek voor zover dit was gegrond op feiten die pas ter zitting van 31 oktober 2017 naar voren waren gebracht. De rechtbank oordeelde dat de vraag van de rechter over geboortebeperking, gesteld tijdens de zitting van 20 oktober 2017, relevant was voor de beoordeling van de uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen. De rechter had toegelicht dat deze vraag niet noodzakelijkerwijs een inbreuk op de privacy van de verzoekster betekende, en dat zij niet verplicht was om deze vraag te beantwoorden. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van vooringenomenheid van de rechter, en dat de verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat de rechter niet onpartijdig was. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de rechtbank benadrukte dat wraking een middel is om de onpartijdigheid van de rechter te waarborgen, maar dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een vrees voor vooringenomenheid rechtvaardigden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/537959/HA RK 17-971
Beslissing van 2 november 2017
op het verzoek van
[naam verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde [naam gemachtigde].
strekkende tot wraking van:
mr. H.L.L. Briët, rechter in de rechtbank Rotterdam, team jeugd (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 20 oktober 2017 is door de rechter behandeld het verzoek van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna te noemen: de GI), gevestigd te Rotterdam, strekkende tot de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen van verzoekster voor de duur van de ondertoezichtstelling in een voorziening voor pleegzorg.
Die procedure draagt als kenmerk zaak-/rekestnummer 526220 /JE RK 17-1437. De uitspraak is bepaald op 3 november 2017.
Bij brief van 22 oktober 2017 heeft verzoekster wraking van de rechter verzocht.
Verzoekster alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 26 oktober 2017.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting;
- de overige processtukken in de procedure met het kenmerk 526220 / JE RK 17-1437;
- het wrakingsverzoek,
- de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek.
Ter zitting van 31 oktober 2017, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen verzoekster en haar gemachtigde [naam gemachtigde]. Laatstgenoemde heeft het standpunt van verzoekster nader toegelicht. Voorts is de zitting bijgewoond door vertegenwoordigers van de GI.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster bij haar brief van 22 oktober 2017 aangevoerd dat de rechter ter zitting van 20 oktober 2017 verzoekster heeft gevraagd of deze niet aan geboortebeperking dacht, omdat zij al zes kinderen heeft. Aldus heeft de rechter de privacywetgeving geschonden en grond gegeven om aan haar onpartijdigheid te twijfelen, aldus verzoekster.
Daarnaast heeft de gemachtigde van verzoekster ter zitting van 31 oktober 2017 ter onderbouwing van de twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter – samengevat – aangevoerd dat:
  • de behandeling ter zitting eenzijdig was en de rechter ten onrechte geen kritische vragen aan de GI heeft gesteld;
  • de rechter gebruik heeft gemaakt van informatie die zich niet in het dossier bevindt.
  • de rechter heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van het EVRM.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter heeft te kennen gegeven dat hetgeen door verzoekster in de brief van 22 oktober 2017 is aangevoerd geen grond voor wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Bij een zitting als de onderhavige, waar de inzet van het geschil de uithuisplaatsing is van
twee zeer jonge kinderen van verzoekster, is zeer zeker het privéleven van verzoekster in het
geding. Uithuisplaatsing is een ingrijpende beslissing die de kern van het familieleven van
belanghebbenden raakt, reden waarom een dergelijk verzoek achter gesloten deuren wordt behandeld.
Door de GI wordt gesteld dat verzoekster enerzijds wel degelijk in staat is haar kinderen warmte en liefde te geven maar anderzijds onvoldoende organisatorische vaardigheden bezit om haar kinderen te structureren en aan te sturen. Om die reden zijn er zorgen over de opgroeimogelijkheden van de kinderen en de opvoedcapaciteiten van verzoekster. Inmiddels zijn drie oudere kinderen van verzoekster uit huis geplaatst. De jongste drie kinderen vergen zeer veel zorg en aandacht en daarbij staat de vraag centraal of verzoekster wel over voldoende draagkracht beschikt voor de door haar zelf in het leven geroepen draaglast. Tegen deze achtergrond heb ik verzoekster gevraagd of zij nadacht over geboortebeperking, waarbij ik heb medegedeeld dat deze kwestie mij strikt genomen niet aangaat en de vraag niet beantwoord hoeft te worden. Daaruit kan naar objectieve maatstaven geen vooringenomenheid worden afgeleid.

3.De beoordeling

3.1
Ingevolge artikel 37, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt het wrakingsverzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Lid 3 van voornoemd artikel schrijft voor dat alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen. Blijkens deze bepalingen bestaat er voor een verzoeker geen ruimte om na het indienen van het wrakingsverzoek en het opgeven van de feiten en omstandigheden die aan dat verzoek ten grondslag liggen, eerst bij de mondelinge behandeling nieuwe feiten en omstandigheden voor het verzoek aan te voeren.
De feiten en omstandigheden die eerst ter zitting van de wrakingskamer van 31 oktober 2017 namens verzoekster aan het verzoek tot wraking van de rechter ten grondslag zijn gelegd, zijn te laat voorgedragen en kunnen dan ook niet in behandeling worden genomen. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden niet ingelezen kunnen worden in hetgeen door verzoekster in haar brief van 22 oktober 2017 is aangevoerd.
In zoverre dient verzoekster dan ook niet ontvankelijk te worden verklaard. Hierbij neemt de wrakingskamer in aanmerking dat niet aannemelijk is gemaakt dat deze feitelijke gronden door verzoekster (in haar eigen woorden) niet tegelijk met de op 22 oktober 2017 opgegeven feiten en omstandigheden naar voren hadden kunnen worden gebracht.
3.2
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.3
Niet gesteld is dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is, zodat te onderzoeken staat of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoekster van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Een verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van minderjarige kinderen zoals in deze zaak aan de orde is, raakt de kern van het familieleven en brengt mee dat de moeder bevraagd kan worden over haar privéleven. De vraag of zij aan geboortebeperking dacht kan bij verzoekster het gevoel opleveren dat er sprake is van een inbreuk op haar privacy, maar in het licht van alles wat op de zitting aan de orde was kon die kwestie voor de beoordeling van belang zijn. Voorts is onweersproken dat, zoals in het proces-verbaal is weergegeven, de rechter ter zitting heeft toegelicht waarom zij de vraag stelde en daarbij heeft meegedeeld dat de kwestie haar strikt genomen niet aangaat en dat verzoekster de vraag niet behoefde te beantwoorden. Door verzoekster aldus te bevragen heeft de rechter naar het oordeel van de rechtbank niet ervan blijk gegeven vooringenomen te zijn geweest jegens verzoekster en is een vrees voor vooringenomenheid van de rechter niet objectief gerechtvaardigd.
3.5
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart verzoekster in haar verzoek tot wraking van mr. H.L.L. Briët niet ontvankelijk, voor zover het is gegrond op feiten en omstandigheden die eerst ter zitting van 31 oktober 2017 zijn aangevoerd en wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. J.F. Koekebakker en mr. drs. E. van Schouten, rechters. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door mr. J.F. Koekebakker uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 november 2017 in tegenwoordigheid van S.H. Groesbeek, griffier en door hen ondertekend.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-