In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 november 2017 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoekster in een uithuisplaatsingsprocedure. De verzoekster was niet ontvankelijk in haar wrakingsverzoek voor zover dit was gegrond op feiten die pas ter zitting van 31 oktober 2017 naar voren waren gebracht. De rechtbank oordeelde dat de vraag van de rechter over geboortebeperking, gesteld tijdens de zitting van 20 oktober 2017, relevant was voor de beoordeling van de uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen. De rechter had toegelicht dat deze vraag niet noodzakelijkerwijs een inbreuk op de privacy van de verzoekster betekende, en dat zij niet verplicht was om deze vraag te beantwoorden. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van vooringenomenheid van de rechter, en dat de verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat de rechter niet onpartijdig was. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de rechtbank benadrukte dat wraking een middel is om de onpartijdigheid van de rechter te waarborgen, maar dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een vrees voor vooringenomenheid rechtvaardigden.