ECLI:NL:RBROT:2017:8484

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
10/722007-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door administratief medewerker van Stena Line

Op 11 oktober 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een administratief medewerker van Stena Line, die beschuldigd werd van verduistering van ongeveer 345.954,90 euro. De verdachte, geboren in [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte], was werkzaam op de afdeling [naam afdeling] en heeft gedurende een periode van bijna negen jaar gelden verduisterd die toebehoorden aan zijn werkgever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk het geld heeft toegeëigend, wat resulteerde in een ernstige schending van het vertrouwen van zijn werkgever.

De officier van justitie, mr. H.J. du Croix, had gevorderd tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft echter besloten om de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden op te leggen, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, mits de verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaar niet aan een strafbaar feit schuldig maakt. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uren opgelegd, met vervangende hechtenis voor het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.

De rechtbank heeft bij de beslissing rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder psychische problemen en de gevolgen van zijn daden voor zijn gezin. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en dat hij inmiddels is veroordeeld tot terugbetaling van het verduisterde bedrag. De rechtbank heeft geoordeeld dat, gezien de lange tijdsduur van de procedure en de omstandigheden van de verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats is.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/722007-16
Datum uitspraak: 11 oktober 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] , ter terechtzitting geeft de verdachte op te zijn ingeschreven in de basisadministratie op het adres [huidig adres verdachte] , [huidige woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. M.T. Dijkstra, advocaat te Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 september 2017.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Hij in de periode van 4 oktober 2006 tot en met 25 maart 2015 te Hoek
van Holland, gemeente Rotterdam, opzettelijk 345.954,90 euro, dat
geheel of ten dele toebehoorde aan Buro Scandinavia B.V. en/of Stena Line
B.V. , en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als
administratief medewerker op de afdeling [naam afdeling] , onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:

verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke

dienstbetrekking onder zich heeft

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte werkte als administratief medewerker. Hij heeft in die functie gedurende een lange periode, ruim negen jaar, gelden tot een totaal van €345.954,90 van zijn werkgever verduisterd. Hiermee heeft hij het door zijn werkgever in hem gestelde vertrouwen ernstig beschaamd. Verdachte heeft ter zitting weliswaar zijn excuses aangeboden en spijt betuigd, maar daar staat tegenover dat uit de manier waarop hij zijn werkgever al die jaren structureel heeft benadeeld, een zeker planmatig karakter blijkt.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
29 augustus 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 13 maart 2017. De reclassering heeft geadviseerd een forse, geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zo nodig in combinatie met een werkstraf, met als bijzondere voorwaarde de veroorzaakte schade te vergoeden.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie geëist.
De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij heeft de rechtbank zwaar meegewogen dat de verdachte door zijn eigen gedragingen al veel ingrijpende nadelige gevolgen heeft ondervonden. Zo heeft zijn gezin hem verlaten, is hij enige tijd opgenomen geweest bij een GGZ-instelling in verband met psychische problemen en staat hij op dit moment nog steeds onder behandeling vanwege depressieklachten. Deze klachten worden mede veroorzaakt doordat de rechtszaak lang op zich heeft laten wachten. Daarnaast is de verdachte inmiddels bij vonnis van de burgerlijke rechter onherroepelijk veroordeeld tot terugbetaling van het gehele verduisterde geldbedrag. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou de mogelijkheid doorkruisen een inkomen te verwerven waarmee terugbetaling mogelijk wordt.
De rechtbank zal daarom in dit geval, gelet ook op het lange tijdsverloop sinds het eerste verhoor van de verdachte op 28 juli 2015, waarbij sprake is van een overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM met ongeveer twee maanden, en op de omstandigheid dat de verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten, volstaan met de maximale taakstraf met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze voorwaardelijke gevangenisstraf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend worden na te noemen straffen passend en geboden geacht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op twee jaar, de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken, overtreedt;
veroordeelt de verdachte daarnaast tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderd veertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. J. Holleman en F.J.W.M. van Dooren, rechters,
in tegenwoordigheid van A.C. de Sain, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 oktober 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
in of omstreeks de periode van 4 oktober 2006 tot en met 25 maart 2015 te Hoek
van Holland, gemeente Rotterdam, althans te Nederland, meermalen, althans
eenmaal, opzettelijk totaal 345.954,90,- euro, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele toebehoorde(n) aan Buro Scandinavia B.V. en/of Stena Line
B.V. , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e)
goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als
administratief medewerker op de afdeling [naam afdeling] , in elk geval anders dan door
misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 4 oktober 2006 tot en met 25 maart 2015
te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, althans in Nederland meermalen, althans
eenmaal
met het oogmerk om zich en/of een ander (telkens) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige
kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels Buro Scandinavia B.V. en/of
Stena Line B.V . heeft bewogen tot de afgifte van totaal 345.954,90 euro, in elk geval
(telkens) enig(e) geldbedrag(en),
hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (onder meer)
- vanaf de bankrekening van Buro Scandinavia B.V. meerdere (over)boekingen
en/of transacties h-verricht naar (een) bankrekening(en) waarvan hij,
verdachte, houder en/of ge machtigde en/of begunstigde was, waarbij bij voor de
fiattering en/of goedkeuring voor deze (over)boekingen en/of transacties
gebruik heeft gemaakt van niet op zijn naam staand(e) account(s) te weten van
diverse medewerkers die ten tijde van die (over)boekingen en/of transacties met
(ziekte)verlof waren en/of een medewerker die als uitzendkracht werkzaam was,
- vanaf de bankrekening van Buro Scandinavia diverse vorderingen betreffende
geboekte (privé)reizen (te genieten door verdachte en/of zijn familie) ten laste
van (een) tussenrekening(en) en/of grootboekrekening(en) ‘voorzieningen’
afgeboekt waardoor de vordering(en) op verdachte niet meer identificeerbaar
waren als openstaand;
artikel 326 van het Wetboek van Strafvordering