ECLI:NL:RBROT:2017:846

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
2 februari 2017
Zaaknummer
10/740024-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan doodslag en poging doodslag met gevangenisstraf

Op 1 februari 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan doodslag en poging tot doodslag. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 december 2015 betrokken was bij een gewapende overval waarbij een persoon, [slachtoffer 2], werd gedood en een ander, [slachtoffer 1], zwaar gewond raakte. De verdachte heeft zijn medeverdachten naar de woning van [slachtoffer 1] gereden en was op de hoogte van het plan om hem onder dreiging van vuurwapens te beroven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte medeplichtig was aan de (poging tot) doodslag, maar sprak hem vrij van het ten laste gelegde feit van het overdragen van vuurwapens aan zijn medeverdachten, omdat hiervoor onvoldoende bewijs was. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 2 jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], voor de geleden materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/740024-16
Datum uitspraak: 1 februari 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. G. Ris, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 17 januari en 18 januari 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Tiebosch heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de onder 1 en 2 ten laste gelegde voorbedachte raad;
  • bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde (poging) doodslag en het onder 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, maar heeft de rechtbank tevens met klem verzocht dit verzoek gemotiveerd af te wijzen. Toewijzing zou volgens de rechtspraak van de Hoge Raad onbegrijpelijk zijn.
Beoordeling
Voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, de meest vergaande sanctie, is, gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad, slechts plaats indien de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort zijn gedaan (het zogenoemde Zwolsman-criterium). Het dossier geeft geen enkele aanleiding voor de veronderstelling dat hiervan sprake is geweest.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Partiële vrijspraak “voorbedachte raad” zonder nadere motivering (feiten 1 en 2)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde medeplichtigheid aan moord en de poging daartoe niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.2.
Medeplichtigheid doodslag en poging doodslag (feiten 1 en 2) en overdragen/voorhanden hebben van vuurwapens (feit 3)
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, nu daarvoor onvoldoende overtuigend bewijs is.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Op 10 december 2015 omstreeks 22:00 uur heeft in de woning aan [adres slachtoffer 1] een schietincident plaatsgevonden. Daarbij is [slachtoffer 2] dodelijk getroffen en is [slachtoffer 1] door kogels geraakt, waardoor hij zwaar letsel heeft opgelopen. Vast is komen te staan dat de schoten zijn gelost door [de medeverdachten] .
Anders dan is aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat de verdachte medeplichtig is geweest aan het medeplegen van de (poging) doodslag. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat:
- er een conflict was tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] over een eerdere afname van wiet door [medeverdachte 1] ;
- de verdachte en [de medeverdachten] op de avond van 10 december 2015 (voorafgaand aan het schietincident) in de woning van de vriendin van de [medeverdachte 1] zijn geweest en dat zij daar hebben afgesproken om naar [slachtoffer 1] te gaan en hem onder dreiging van vuurwapens te beroven;
- de verdachte zijn medeverdachten in zijn auto naar de woning van [slachtoffer 1] heeft gereden en hij om 21:47 uur [de straat] is ingereden;
- de afspraak was dat de verdachte een paar minuten in zijn auto op zijn medeverdachten zou wachten;
- [de medeverdachten] vervolgens met schietklare vuurwapens de woning van [slachtoffer 1] zijn binnengegaan, alwaar eerdergenoemd schietincident heeft plaatsgevonden;
- de verdachte, nadat hij zijn medeverdachten had afgezet, tot 22:29 uur in de directe omgeving van [de straat] is blijven rondrijden;
- de verdachte later die nacht [medeverdachte 2] bij de woning van de vriendin van [medeverdachte 1] heeft opgehaald, waarna zij samen naar Lelystad zijn gereden.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte op de hoogte was van het plan om [slachtoffer 1] in zijn woning onder dreiging van vuurwapens te beroven. Tijdens die beroving is [slachtoffer 2] door schoten om het leven gebracht en is [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Door zijn medeverdachten naar de woning van [slachtoffer 1] te brengen, is hij opzettelijk behulpzaam geweest bij het plegen van deze strafbare feiten. De verklaring van de verdachte dat hij in de nabijheid van [de straat] is blijven rondrijden omdat hij de weg kwijt was, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Voor zover is betoogd dat het opzet van de verdachte niet gericht is geweest op het (dood)schieten van de slachtoffers, overweegt de rechtbank als volgt. Nu de verdachte wist dat [de medeverdachten] met behulp van vuurwapens een overval zouden plegen, is de rechtbank van oordeel dat het opzet van de verdachte zich in voorwaardelijke zin ook heeft uitgestrekt tot het plegen van de doodslag en de poging daartoe.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende overtuigend bewijs is dat de verdachte de gebruikte vuurwapens aan zijn medeverdachten heeft geleverd. [medeverdachte 1] heeft weliswaar (indirect) in die richting verklaard, maar die verklaring vindt onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Voor zover de officier van justitie het tegendeel afleidt uit het afgeluisterde gesprek tussen de verdachte en zijn [medeverdachte 2] op de luchtplaats van het politiebureau, overweegt de rechtbank dat uit de in dat gesprek gestelde vraag van [medeverdachte 2] aan de verdachte of hij er zeker van is dat hij alles (de tools) goed heeft schoongemaakt niet kan worden afgeleid dat het de verdachte is geweest die de wapens aan [de medeverdachten] heeft geleverd. In zoverre wordt de verdachte hiervan vrijgesproken. Dit brengt met zich mee dat het overdragen en/of voorhanden hebben van de vuurwapens (feit 3) evenmin kan worden bewezen verklaard, zodat de verdachte hiervan wordt vrijgesproken. Immers niet is vast komen te staan dat de verdachte op enig moment over de vuurwapens heeft kunnen beschikken.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
[de medeverdachten] , op 10 december 2015, te Rotterdam, tezamen en in vereniging opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven hebben beroofd, immers heeft die [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] opzettelijk meermalen, met een vuurwapen een kogel afgevuurd op die [slachtoffer 2] ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden, bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 10 december 2015 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest door die [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met een personenauto naar het adres waar die [slachtoffer 2] verbleef, te brengen;
2.
[de medeverdachten] , op 10 december 2015, te Rotterdam, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, immers heeft die [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] met dat opzet, meermalen, met een vuurwapen een kogel afgevuurd op, althans in de richting van, die [slachtoffer 1] waardoor die [slachtoffer 1] in het lichaam en het gezicht is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 10 december 2015 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest door die [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met een personenauto naar het adres waar die [slachtoffer 1] verbleef, te brengen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1
medeplichtigheid aan doodslag;
feit 2
medeplichtigheid aan poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben tijdens een gewapende overval op een woning een man gedood en een ander zwaar verwond. De overleden persoon, [slachtoffer 2] , was op vakantie in Nederland en door een ongelukkig toeval in de getroffen woning aanwezig. Hij laat een vrouw en kinderen achter. Het andere slachtoffer, [slachtoffer 1] , is in zijn gezicht en in zijn heup geschoten. Zijn kaak is op meerdere plaatsen gebroken, hij is meerdere tanden en kiezen kwijtgeraakt en zijn tong moest worden gehecht. Tot op de dag van vandaag heeft [slachtoffer 1] last van klachten en beperkingen, nog steeds kan hij zijn voedsel niet kauwen en heeft hij moeite met praten. Het is onduidelijk of [slachtoffer 1] volledig van zijn verwondingen zal herstellen. Daarnaast is sprake van invoelbaar psychisch leed door herbelevingen en doordat een vriend voor zijn ogen werd neergeschoten.
De aanleiding voor de overval doet futiel aan. [slachtoffer 1] zou aan [medeverdachte 1] een hoeveelheid van 200 gram wiet hebben aangeboden voor € 900 maar vroeg bij levering om € 980. [medeverdachte 1] voelde zich bedonderd en wilde [slachtoffer 1] terugpakken door met geweld iets van hem af te nemen. Omdat hij vermoedde dat [slachtoffer 1] over een wapen zou beschikken heeft hij zichzelf bewapend en zich verzekerd van dekking door de eveneens bewapende [medeverdachte 2] .
Deze onbezonnen wraakactie heeft het leven gekost aan de nietsvermoedende bezoeker [slachtoffer 2] , heeft [slachtoffer 1] voor het leven getekend en zal de vrienden en familie van alle betrokkenen enorm veel verdriet hebben bezorgd. Daarnaast draagt deze actie bij aan gevoelens van onveiligheid in een stad die veel te vaak door schietincidenten wordt opgeschrikt.
In de uren voor de overval is de verdachte met de overvallers opgetrokken. Hij was erbij aanwezig toen de overval werd beraamd en hij is de overvallers behulpzaam geweest en heeft de overval bevorderd door hen naar de plaats delict te rijden en daar in de buurt te blijven om behulpzaam te kunnen zijn bij de vlucht.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 december 2016 en een strafkaart van 30 mei 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 april 2016. Dit rapport houdt in dat men zich gezien de ontkenning van de verdachte onthoudt van strafadvies. Secundair geeft de reclassering in overweging om de verdachte indien hij schuldig wordt bevonden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De verdachte heeft geen schulden en er zijn geen aanwijzingen voor problematisch middelengebruik. De verdachte heeft een enigszins negatief sociaal netwerk, maar zijn echte vrienden zouden geen jongens met justitiecontacten betreffen. De medeverdachten beschouwt hij niet als echte vrienden, maar eerder als kennissen. De verdachte had ten tijde van het delict geen werk en hij volgde geen opleiding. De denkpatronen, het gedrag en de vaardigheden van de verdachte worden bij een veroordeling als risicofactoren gezien.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Psycholoog drs. B.Y. van Toorn heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 6 juni 2016. Dit rapport houdt in dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om te kunnen spreken van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens of van een ziekelijke stoornis der geestvermogens bij de verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de conclusie dat op de bewezenverklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De officier van justitie heeft de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de persoon van de verdachte goed in haar strafeis verdisconteerd. De rechtbank houdt de verdachte evenwel niet verantwoordelijk voor levering van de wapens waarmee de overval is gepleegd en kent aan de verdachte dus niet zo’n grote rol in het geheel toe als de officier van justitie. Omdat het zwaartepunt van het aan de verdachte gemaakte verwijt ligt bij levering van de handvuurwapens, zal de rechtbank een fors lagere straf opleggen dan gevorderd. Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.

9.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] , wonende te Rotterdam, ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 7.960,59 aan materiële schade en een vergoeding van € 40.000,00 aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
Nu de beoordeling van de hoogte en de toetsing van de onderbouwing van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, dient de benadeelde partij naar de mening van de officier van justitie niet‑ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
9.2.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank acht de vordering echter niet ten aanzien van iedere gevorderde schadepost genoegzaam onderbouwd, zodat de vordering slechts ten aanzien van de volgende opgevoerde schadeposten zal worden toegewezen:
  • ziektekosten (kosten behandeling Erasmus MC): € 1.425,36;
  • verlies aan arbeidsvermogen: € 2.061,66;
  • extra studiekosten: € 573,00;
  • kosten verhuizing: € 70,00.
Voorts is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden kan hiervoor een bedrag worden toegewezen van € 10.000. Tot dat bedrag is de vordering voldoende eenvoudig van aard, zodat deze zich tot dat bedrag leent voor toewijzing door de strafrechter.
Het overige deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade is dat niet en de behandeling daarvan levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal dan ook voor dat overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 december 2015.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 14.130,02.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 48, 49, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen dat de verdachte medeplichtig is aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde moord en de poging daartoe en dat hij het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 14.130,02 (zegge: veertienduizend honderddertig euro en 2 eurocent), bestaande uit € 4.130,02 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 14.130,02 (zegge: veertienduizend honderddertig euro en 2 eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 14.130,02 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
105 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Snitker, voorzitter,
en mrs. E.G. Fels en J. de Lange, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Kerens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 februari 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[de medeverdachten] , op of omstreeks 10 december 2015, te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een of meer van) zijn mededader(s), opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg meermalen, althans eenmaal, met een of meer vuurwapen(s) een of meer kogel(s) afgevuurd op, althans in de richting van, die [slachtoffer 2] ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 01 september 2015 tot en met 11 december 2015 te Almere en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- die [medeverdachte 2] met een (personen)auto ( [gegevens auto] ) naar Rotterdam te brengen en/of (vervolgens) die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] met voornoemde (personen)auto naar het adres waar die [slachtoffer 2] verbleef, te brengen en/of (vervolgens) die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] met voornoemde (personen)auto naar huis te brengen en/of
- een of meer vuurwapen(s) aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te leveren;
(art. 298/287 jo 47 jo 48 Sr);
2.
[de medeverdachten] , op of omstreeks 10 december 2015, te Rotterdam, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een of meer vuurwapen(s) een of meer kogel(s) afgevuurd op, althans in de richting van, die [slachtoffer 1] (waardoor die [slachtoffer 1] in het lichaam en/of het gezicht is geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 10 december 2015 tot en met 11 december 2015 te Almere en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- die [medeverdachte 2] met een (personen)auto ( [gegevens auto] ) naar Rotterdam te brengen en/of (vervolgens) die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] met voornoemde (personen)auto naar het adres waar die [slachtoffer 1] verbleef, te brengen en/of (vervolgens) die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] met voornoemde (personen)auto naar huis te brengen en/of
- een of meer vuurwapen(s) aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te leveren;
(art. 289/287 jo 45 jo 47 jo 48 Sr)
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 september 2015 tot en met 10 december 2015 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, een of meer wapens tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, twee, althans een, wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten twee, althans een, vuurwapen(s) in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, in de vorm van een pistool en/of een revolver, heeft overgedragen aan [de medeverdachten] , althans voorhanden heeft
gehad.
(art. 26/31 jo 55 WWM jo 47 Sr)