ECLI:NL:RBROT:2017:836

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
2 februari 2017
Zaaknummer
10/740549-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van doodslag en poging doodslag met vuurwapens

Op 1 februari 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van doodslag, poging doodslag en het voorhanden hebben van vuurwapens. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 10 december 2015 in Rotterdam, waarbij [slachtoffer 1] dodelijk werd getroffen en [slachtoffer 2] zwaar gewond raakte. De verdachte was samen met [medeverdachte 1] betrokken bij een gewapende overval op de woning van [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen van de doodslag en poging doodslag, ondanks de verdediging die aanvoerde dat de verdachte niet op de hoogte was van het plan van [medeverdachte 1]. De rechtbank verwierp de bewijsverweren van de verdediging en concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar en moest een schadevergoeding van € 14.130,02 betalen aan [slachtoffer 2]. De rechtbank overwoog dat de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar wogen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/740549-15
Datum uitspraak: 1 februari 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie Zoetermeer,
raadsvrouw mr. A.A. Bloemberg, advocaat te Haarlem.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 17 januari en 18 januari 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Tiebosch heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de onder 1 en 2 ten laste gelegde voorbedachte raad;
  • bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde (poging) doodslag en het onder 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Partiële vrijspraak “voorbedachte raad” zonder nadere motivering (feiten 1 en 2)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde moord en de poging daartoe niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijsverweren ten aanzien van medeplegen doodslag en poging doodslag (feiten 1 en 2)
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van de doodslag van [slachtoffer 1] en de poging doodslag van [slachtoffer 2] . Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte was niet op de hoogte van het plan van [medeverdachte 1] om [slachtoffer 2] te beroven. Hij was in de veronderstelling dat [medeverdachte 1] een schaartje zou brengen en dat zij bij [slachtoffer 2] thuis zouden gaan chillen. Vlak voordat de verdachte de woonkamer van [slachtoffer 2] betrad kreeg hij onverwacht van [medeverdachte 1] een vuurwapen tegen zijn borst gedrukt. Eenmaal binnen greep [slachtoffer 2] dat vuurwapen direct vast en ontstond er een worsteling. Daarbij moet het vuurwapen zijn afgegaan. De verdachte heeft niet opzettelijk op [slachtoffer 2] geschoten. De verdachte is niet degene geweest die op [slachtoffer 1] heeft geschoten.
De verdediging stelt zich verder op het standpunt dat de verklaringen van [slachtoffer 2] onbetrouwbaar zijn. [medeverdachte 1] heeft wisselend verklaard en zijn verklaringen moeten daarom kritisch worden bekeken. Ook is aangevoerd dat het afgeluisterde gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 2] (OVC‑gesprek) van het bewijs uitgesloten moet worden, onder meer omdat in strijd met de machtiging daarvoor opnameapparatuur in de kleding van de verdachten is geplaatst.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Op 10 december 2015 omstreeks 22:00 uur heeft in de woning aan [adres slachtoffer 2] een schietincident plaatsgevonden. Daarbij is [slachtoffer 1] door twee kogels dodelijk getroffen. [slachtoffer 2] is eveneens door twee kogels geraakt maar heeft dit overleefd. Wel heeft hij zwaar letsel opgelopen. Vast is komen te staan dat door de verdachte en zijn [medeverdachte 1] met twee vuurwapens is geschoten. [slachtoffer 2] is geraakt door kogels afgevuurd met een revolver. [slachtoffer 1] is geraakt door kogels afgevuurd met een pistool.
Anders dan aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen van de doodslag en de poging doodslag. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat:
- er een conflict was tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 2] over een eerdere afname van wiet door [medeverdachte 1] ;
- de verdachte en de [medeverdachten] op de avond van 10 december 2015 (voorafgaand aan het schietincident) in de woning van de vriendin van [medeverdachte 1] zijn geweest en dat zij daar hebben afgesproken om [slachtoffer 2] te beroven;
- [medeverdachte 1] onder een vals voorwendsel (om een schaartje te brengen) met [slachtoffer 2] heeft afgesproken dat hij die avond langs zou komen;
- de verdachte met zijn medeverdachten in de BMW van [medeverdachte 2] naar de woning van [slachtoffer 2] zijn gereden;
- de afspraak was dat [medeverdachte 2] in de auto op hen zou wachten;
- de verdachte en [medeverdachte 1] de woning van [slachtoffer 2] zijn binnengegaan;
- zowel de verdachte als [medeverdachte 1] op het moment dat zij de woonkamer betraden in het bezit was van een schietklaar vuurwapen;
- [slachtoffer 2] , bij binnenkomst van de verdachten in de woning, een klap op zijn achterhoofd heeft gekregen en dat door beide verdachten is geroepen “waar is het geld, waar is de drugs?”;
- met beide vuurwapens meermaals is geschoten;
- de verdachte en [medeverdachte 1] gelijktijdig, althans zeer kort na elkaar, de woning hebben verlaten;
- door getuigen is gezien dat de verdachte en [medeverdachte 1] kort na het schietincident samen de straat uit renden;
- de verdachte zijn wapen buiten aan [medeverdachte 1] heeft gegeven en dat [medeverdachte 1] beide wapens in [het water] heeft gegooid;
- de verdachte en [medeverdachte 1] zich op ongeveer dezelfde plaats hebben ontdaan van hun bivakmuts en baseball cap;
- de verdachte en [medeverdachte 1] samen te voet naar de woning van de vriendin van [medeverdachte 1] zijn teruggelopen;
- de verdachte is opgepikt door [medeverdachte 2] , waarna zij samen naar Lelystad zijn gereden.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet alleen sprake is geweest van een gezamenlijk plan om [slachtoffer 2] onder dreiging van doorgeladen vuurwapens te beroven, maar dat ook blijkt van een gezamenlijke uitvoering daarvan. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet volgt dat sprake is geweest van een vooropgezet plan om met de vuurwapens te schieten. Echter, gelet op het feit dat de verdachte en de [medeverdachte 1] met getrokken, schietklare vuurwapens de woning van [slachtoffer 2] zijn binnengegaan met als doel die [slachtoffer 2] te beroven, alsmede het feit dat zij wisten dat [slachtoffer 2] zelf ook in het bezit was van een vuurwapen, kan het niet anders dan dat de verdachten erop waren voorbereid om die vuurwapens ook daadwerkelijk te gebruiken. Daar komt bij dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de vuurwapens geladen waren omdat “alles slecht [kan] aflopen in de drugsscene”. Ook hieruit blijkt dat de samenwerking zich in voorwaardelijke zin heeft uitgestrekt tot het plegen van de doodslag en de poging daartoe.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat - hoewel niet met zekerheid kan worden vastgesteld wie met welk wapen heeft geschoten - beide verdachten als medepleger van de doodslag en de poging daartoe kunnen worden aangemerkt.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 2] op de voor bewijs gebruikte onderdelen wel betrouwbaar, aangezien deze steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Nu de rechtbank het OVC-gesprek niet voor het bewijs zal gebruiken, kan het verweer dat dit opsporingsmiddel onrechtmatig is ingezet onbesproken blijven.
4.3.
Bewijsverweer ten aanzien van “opzet” op voorhanden hebben van de wapens (feit 3)
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte geen opzet had op het voorhanden hebben van het vuurwapen van [medeverdachte 1] , zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Beoordeling
Uit het feit dat, zoals onder 4.2 is overwogen, tussen de verdachte en zijn medeverdachten een vooropgezet plan bestond om met vuurwapens een roofoverval te plegen, volgt dat de verdachte ook opzet heeft gehad op het gezamenlijk voorhanden hebben van beide vuurwapens.
4.4.
Conclusie
De rechtbank verwerpt de bewijsverweren.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair, 2 impliciet subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 10 december 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte of zijn mededader opzettelijk, meermalen, met een vuurwapen een kogel afgevuurd op die [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op 10 december 2015 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet meermalen, met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op, althans in de richting van, die [slachtoffer 2] waardoor die [slachtoffer 2] in het lichaam en het gezicht is geraakt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
hij op 10 december 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, twee wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten twee vuurwapens in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, in de vorm van een pistool en een revolver, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid van de feiten en de verdachte

Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde poging doodslag (feit 2) dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu aan hem een geslaagd beroep op noodweer(exces) dan wel putatief noodweer toekomt. Toen de verdachte de woning wilde ontvluchten hoorde en zag hij [slachtoffer 2] op de trap achter zich aankomen. Hij verkeerde in de veronderstelling bij hem een wapen te zien en heeft toen een waarschuwingsschot gelost.
Beoordeling
Nu is vastgesteld dat de verdachte samen met de [medeverdachte 1] met geladen vuurwapens [slachtoffer 2] in zijn woning is komen overvallen waarbij reeds meerdere schoten waren gelost, waardoor [slachtoffer 1] dodelijk is getroffen en [slachtoffer 2] door zijn kaak was geschoten, moet het handelen van de verdachte als aanvallend worden beschouwd zodat aan de verdachte geen gerechtvaardigd beroep op noodweer(exces) of putatief noodweer toekomt.
Nu er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten, zijn de feiten strafbaar en leveren deze op:
feit 1
medeplegen van doodslag;
feit 2
medeplegen van poging tot doodslag;
feit 3
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met een ander tijdens een gewapende overval op een woning een man gedood en een ander zwaar verwond. De overleden persoon, [slachtoffer 1] , was op vakantie in Nederland en door een ongelukkig toeval in de getroffen woning aanwezig. Hij laat een vrouw en kinderen achter. Het andere slachtoffer, [slachtoffer 2] , is in zijn gezicht en in zijn heup geschoten. Zijn kaak is op meerdere plaatsen gebroken, hij is tanden en kiezen kwijtgeraakt en zijn tong moest worden gehecht. Tot op de dag van vandaag heeft [slachtoffer 2] last van klachten en beperkingen, nog steeds kan hij zijn voedsel niet kauwen en heeft hij moeite met praten. Het is onduidelijk of [slachtoffer 2] volledig van zijn verwondingen zal herstellen. Daarnaast is sprake van invoelbaar psychisch leed door herbelevingen en doordat een vriend voor zijn ogen werd neergeschoten.
De aanleiding voor de overval doet futiel aan. [slachtoffer 2] zou aan de medeverdachte een hoeveelheid van 200 gram wiet hebben aangeboden voor € 900 maar vroeg bij levering om € 980. De medeverdachte voelde zich bedonderd en wilde [slachtoffer 2] terugpakken door met geweld iets van hem af te nemen. Omdat hij vermoedde dat [slachtoffer 2] over een wapen zou beschikken heeft hij zichzelf bewapend en zich verzekerd van dekking door de eveneens bewapende verdachte.
Deze onbezonnen actie heeft het leven gekost aan de nietsvermoedende bezoeker [slachtoffer 1] , heeft [slachtoffer 2] voor het leven getekend en zal de vrienden en familie van alle betrokkenen enorm veel verdriet hebben bezorgd. Daarnaast draagt deze actie bij aan gevoelens van onveiligheid in een stad die veel te vaak door schietincidenten wordt opgeschrikt.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 december 2016, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 november 2016. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is in 2009 door [een rechtbank] veroordeeld wegens soortgelijke ernstige geweldsdelicten en heeft hiervoor in Nederland een TBR-maatregel uitgezeten. De verdachte is in dat kader voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Zowel de begeleiders binnen [JJI] , als de reclassering waren positief over de resocialisatie en het verloop van de begeleiding. Sinds zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling heeft de verdachte hard gewerkt aan het opbouwen van een leven in Nederland. Hij woonde bij [Stichting] te Lelystad en had in eerste instantie een baan, maar omdat zijn contract niet kon worden verlengd raakte hij werkloos en kwam hij financieel in de problemen. De verdachte heeft zich aangemeld bij het [leer-, werk- en trainingscentrum] om in aanmerking te komen voor een [opleiding] die in januari 2016 van start zou gaan en kort voor zijn huidige detentie vond hij een bijbaan. Dit alles heeft door zijn huidige detentie echter geen doorgang kunnen vinden en ook is de verdachte inmiddels zijn plek bij [Stichting] kwijtgeraakt. Ondanks fors middelengebruik in het verleden, zou hij sinds zijn aankomst in Nederland geen drugs meer hebben gebruikt. Los van zijn sociale netwerk zijn er uit het onderzoek geen doorslaggevende factoren naar voren gekomen die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van onderhavig delict. Ingeschat wordt dat er een risico op recidive bestaat.
De verdachte heeft gedurende het begeleidingstraject tijdens de TBR-maatregel, alsook tijdens zijn voorwaardelijke invrijheidstelling, zijn medewerking verleend en zich gehouden aan afspraken. Gezien zijn open houding jegens hulpverlening zijn er dan ook geen aanwijzingen dat hij zich in de toekomst niet aan voorwaarden en afspraken zal houden.
Er is sprake van een risico op letselschade.
Reclassering Nederland adviseert toepassing van het volwassenstrafrecht. Gelet op zijn justitiële voorgeschiedenis is er een contra-indicatie voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. De verdachte heeft gedurende zijn jeugd een lange periode in een penitentiaire inrichting verbleven op [plaats] en in Nederland zijn Jeugd TBR ondergaan (in Nederland de PIJ-maatregel). Daarnaast is er geen sprake van een cognitieve beperking en wordt er geen noodzaak gezien in de inzet van (pedagogische) beïnvloedingsmogelijkheden onder het jeugdstrafrecht. Indien de verdachte schuldig wordt bevonden, wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geadviseerd. Gezien de ernst van het delict en de bijbehorende strafverwachting ziet de reclassering geen ruimte voor het opleggen van eventuele bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de conclusie dat op de bewezenverklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd dan met een zeer langdurige gevangenisstraf. De officier van justitie heeft de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de persoon van de verdachte goed in haar strafeis verdisconteerd. Toch wordt aan de [verdachte] een lagere straf opgelegd dan gevorderd. De rechtbank rekent namelijk de verdachte het delict dat hij op veertienjarige leeftijd heeft gepleegd niet zo zwaar aan als de officier van justitie. Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.

7.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] , wonende te Rotterdam, ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 7.960,59 aan materiële schade en een vergoeding van € 40.000,00 aan immateriële schade.
7.1.
Standpunten officier van justitie en verdediging
Nu de beoordeling van de hoogte en de toetsing van de onderbouwing van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, dient de benadeelde partij naar de mening van de officier van justitie en de verdediging niet‑ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering niet ten aanzien van iedere gevorderde schadepost genoegzaam onderbouwd is zodat de vordering gedeeltelijk dient te worden afgewezen.
7.2.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de rechtbank is, anders dan de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de vordering op dit punt geen onevenredige belasting van het strafproces oplevert zodat de vordering in beginsel voor toewijzing vatbaar is.
De rechtbank acht de vordering echter niet ten aanzien van iedere gevorderde schadepost genoegzaam onderbouwd, zodat de vordering slechts ten aanzien van de volgende opgevoerde schadeposten zal worden toegewezen:
  • ziektekosten (kosten behandeling Erasmus MC): € 1.425,36;
  • verlies aan arbeidsvermogen: € 2.061,66;
  • extra studiekosten: € 573,00;
  • kosten verhuizing: € 70,00.
Voorts is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden kan hiervoor een bedrag worden toegewezen van € 10.000. Tot dat bedrag is de vordering voldoende eenvoudig van aard, zodat deze zich tot dat bedrag leent voor toewijzing door de strafrechter.
De behandeling van het overige deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade is dat niet en levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal dan ook voor dat overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 december 2015.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 14.130,02.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten met voorbedachte raad heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 14.130,02 (zegge: veertienduizend honderddertig euro en 2 eurocent), bestaande uit € 4.130,02 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 14.130,02 (zegge: veertienduizend honderddertig euro en 2 eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 14.130,02 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
105 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Snitker, voorzitter,
en mrs. E.G. Fels en J. de Lange, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Kerens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 februari 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 10 december 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, met een of meer vuurwapen(s) een of meer kogel(s) afgevuurd op, althans in de richting van, die [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
(art. 289/287 jo 47 Sr)
2.
hij op of omstreeks 10 december 2015 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een of meer vuurwapen(s) een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op, althans in de richting van, die [slachtoffer 2] (waardoor die [slachtoffer 2] in het lichaam
en/of het gezicht is geraakt), zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(art. 289/287 jo 47 jo 45 Sr)
3.
hij op of omstreeks 10 december 2015 te Rotterdam een of meer wapens tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, twee, althans een, wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten twee, althans een, vuurwapen(s) in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, in de vorm van een pistool en/of een revolver, voorhanden heeft gehad.
(art. 26/55 WWM jo 47 Sr)