4.3.Bewijsverweren ten aanzien van het medeplegen (feiten 1 en 2)
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van de (poging) doodslag. Er is geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. [medeverdachte 1] was niet op de hoogte van het plan van de verdachte om [slachtoffer 1] te beroven. De verdachte en [medeverdachte 1] hebben volledig los van elkaar en zonder enige weet te hebben van wat de ander deed gehandeld. [medeverdachte 1] is in een worsteling geraakt met [slachtoffer 1] waarbij twee schoten zijn gelost. De verdachte had hier geen invloed op en wilde ook niet dat dit gebeurde. De verdachte heeft [slachtoffer 2] doodgeschoten en kan voor doodslag worden veroordeeld. [medeverdachte 1] heeft hieraan geen enkele bijdrage geleverd en zijn opzet was hier ook niet op gericht. Van medeplegen is dus geen sprake.
De verdediging stelt zich verder op het standpunt dat de verklaringen van [slachtoffer 1] inconsequent en onbetrouwbaar zijn.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Op 10 december 2015 omstreeks 22:00 uur heeft in de woning aan [adres slachtoffer 1] een schietincident plaatsgevonden. Daarbij is [slachtoffer 2] door twee kogels dodelijk getroffen. [slachtoffer 1] is eveneens door twee kogels geraakt maar heeft dit overleefd. Wel heeft hij zwaar letsel opgelopen. Vast is komen te staan dat door de verdachte en zijn [medeverdachte 1] met twee vuurwapens is geschoten. [slachtoffer 1] is geraakt door kogels afgevuurd met een revolver. [slachtoffer 2] is geraakt door kogels afgevuurd met een pistool.
Anders dan aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen van de doodslag en de poging doodslag. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat:
- er een conflict was tussen verdachte en [slachtoffer 1] over een eerdere afname van wiet;
- de verdachte en de [medeverdachten] op de avond van 10 december 2015 (voorafgaand aan het schietincident) in de woning van de vriendin van de verdachte zijn geweest en dat zij daar hebben afgesproken om [slachtoffer 1] te beroven;
- de verdachte onder een vals voorwendsel (om een schaartje te brengen) met [slachtoffer 1] heeft afgesproken dat hij die avond langs zou komen;
- de verdachte met zijn medeverdachten in de BMW van [medeverdachte 2] naar de woning van [slachtoffer 1] is gereden;
- de afspraak was dat [medeverdachte 2] in de auto op hen zou wachten;
- de verdachte en [medeverdachte 1] de woning van [slachtoffer 1] zijn binnengegaan;
- zowel de verdachte als [medeverdachte 1] op het moment dat zij de woonkamer betraden in het bezit was van een schietklaar vuurwapen;
- [slachtoffer 1] , bij binnenkomst van de verdachten in de woning, een klap op zijn achterhoofd heeft gekregen en dat door beide verdachten is geroepen “waar is het geld, waar is de drugs?”;
- met beide vuurwapens meermaals is geschoten;
- de verdachte en [medeverdachte 1] gelijktijdig, althans zeer kort na elkaar, de woning hebben verlaten;
- door getuigen is gezien dat de verdachte en [medeverdachte 1] kort na het schietincident samen de straat uit renden;
- [medeverdachte 1] buiten zijn wapen aan verdachte heeft gegeven en dat verdachte beide wapens in [het water] heeft gegooid;
- de verdachte en [medeverdachte 1] zich op dezelfde plaats hebben ontdaan van hun bivakmuts en baseball cap;
- de verdachte en [medeverdachte 1] samen te voet naar de woning van de vriendin van de verdachte zijn teruggelopen;
- de [medeverdachte 1] is opgepikt door [medeverdachte 2] , waarna zij samen naar Lelystad zijn gereden.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet alleen sprake is geweest van een gezamenlijk plan om [slachtoffer 1] onder dreiging van doorgeladen vuurwapens te beroven, maar dat ook blijkt van een gezamenlijke uitvoering daarvan. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet volgt dat sprake is geweest van een vooropgezet plan om met de vuurwapens te schieten. Echter, gelet op het feit dat de verdachte en de [medeverdachte 1] met getrokken, schietklare vuurwapens de woning van [slachtoffer 1] zijn binnengegaan met als doel die [slachtoffer 1] te beroven, alsmede het feit dat zij wisten dat [slachtoffer 1] zelf ook in het bezit was van een vuurwapen, kan het niet anders dan dat de verdachten erop waren voorbereid om die vuurwapens ook daadwerkelijk te gebruiken. Daar komt bij dat de verdachte heeft verklaard dat de vuurwapens geladen waren omdat “alles slecht [kan] aflopen in de drugsscene”. Ook hieruit blijkt dat de samenwerking zich in voorwaardelijke zin heeft uitgestrekt tot het plegen van de doodslag en de poging daartoe.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat - hoewel niet met zekerheid kan worden vastgesteld wie met welk wapen heeft geschoten - beide verdachten als medepleger van de doodslag en de poging daartoe kunnen worden aangemerkt.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] op de voor bewijs gebruikte onderdelen wel betrouwbaar, aangezien zij steun vinden in andere bewijsmiddelen.