In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 september 2017 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling van een politieagent en het belemmeren van een staandehouding. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzet had op het toebrengen van letsel aan de agent. De verdachte had zich verzet tegen de politie, maar de rechtbank oordeelde dat zijn handelingen niet als opzettelijk letsel toebrengen konden worden gekwalificeerd. De verdachte was sterk verminderd toerekeningsvatbaar, wat werd bevestigd door deskundigen die een posttraumatische stressstoornis (PTSS) bij hem vaststelden. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet volledig verantwoordelijk kon worden gehouden voor zijn daden.
Ten aanzien van het tweede feit, het belemmeren van de staandehouding van zijn vriendin, oordeelde de rechtbank dat dit feit wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte had zich hinderlijk gedragen door zich op te dringen en schoppende bewegingen te maken. De rechtbank besloot echter geen straf of maatregel op te leggen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van zijn geestelijke gezondheid op zijn gedrag. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte voor het eerste feit geen straf of maatregel opgelegd kreeg.
De rechtbank heeft in haar beslissing rekening gehouden met de rapportages van psychologen en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft geoordeeld dat straffen of maatregelen de ziekteverschijnselen van de verdachte zouden kunnen verergeren.