ECLI:NL:RBROT:2017:8293

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
10/701066-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling van een politieagent en belemmering van een staandehouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 september 2017 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling van een politieagent en het belemmeren van een staandehouding. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzet had op het toebrengen van letsel aan de agent. De verdachte had zich verzet tegen de politie, maar de rechtbank oordeelde dat zijn handelingen niet als opzettelijk letsel toebrengen konden worden gekwalificeerd. De verdachte was sterk verminderd toerekeningsvatbaar, wat werd bevestigd door deskundigen die een posttraumatische stressstoornis (PTSS) bij hem vaststelden. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet volledig verantwoordelijk kon worden gehouden voor zijn daden.

Ten aanzien van het tweede feit, het belemmeren van de staandehouding van zijn vriendin, oordeelde de rechtbank dat dit feit wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte had zich hinderlijk gedragen door zich op te dringen en schoppende bewegingen te maken. De rechtbank besloot echter geen straf of maatregel op te leggen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van zijn geestelijke gezondheid op zijn gedrag. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte voor het eerste feit geen straf of maatregel opgelegd kreeg.

De rechtbank heeft in haar beslissing rekening gehouden met de rapportages van psychologen en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft geoordeeld dat straffen of maatregelen de ziekteverschijnselen van de verdachte zouden kunnen verergeren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/701066-16
Datum uitspraak: 21 september 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op (ter terechtzitting opgegeven) [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. M.J.A. Bakker, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. M.L.M. Kuiper, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde met uitzondering van het onder 1 ten laste gelegde zwaar lichamelijk letsel;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 11 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Door de officier van justitie is aangevoerd dat de verdachte zich op verschillende momenten stevig heeft verzet tegen de politie en zich daarbij had kunnen bedenken dat dit tot enig letsel bij het slachtoffer zou kunnen leiden. Er is gelet op de hele context dan ook sprake van voorwaardelijk opzet en derhalve kan het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet is gebleken dat de verdachte opzet had op het toebrengen van letsel bij het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin. Toen de verdachte een slaande of zwaaiende beweging met zijn arm maakte was hij gefixeerd op verbalisant [naam verbalisant 1] - die op dat moment de vriendin van verdachte (mevrouw [naam vriendin verdachte] ) op de grond onder controle bracht. Er is niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid - dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij met zijn arm verbalisant [naam verbalisant 2] , die hem op afstand wilde houden, letsel zou toebrengen.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat ten laste is gelegd dat de verdachte de staandehouding heeft belemmerd van mevrouw [naam vriendin verdachte] . Dit is echter niet het geval, aangezien de staandehouding, als bedoeld in artikel 50 lid 1 van de Vreemdelingenwet 2000, reeds ten einde was toen het tumult ontstond en de overbrenging van mevrouw [naam vriendin verdachte] naar het politiebureau al was aangevangen.
4.2.2.
Beoordeling
Uit het dossier is gebleken dat de agenten bezig waren met de rechtmatige uitoefening van hun functie, ondernomen ter uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000, te weten de staandehouding van mevrouw [naam vriendin verdachte] . Hoewel de verbalisanten aan mevrouw [naam vriendin verdachte] hebben medegedeeld dat zij was staande gehouden en overgebracht
zou wordennaar het politiebureau, was de overbrenging als bedoeld in artikel 50 lid 2 van de Vreemdelingenwet 2000, nog niet aangevangen. Nu mevrouw [naam vriendin verdachte] nog altijd de staande gehouden persoon was en de overbrenging nog niet was aangevangen, wordt het verweer verworpen.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 23 februari 2016 te Rotterdam opzettelijk enige handeling, gedaan door de ambtenaren, [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] , respectievelijk brigadier en agent van politie Eenheid Rotterdam, belast met de uitoefening van enig toezicht en belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000, te weten de staandehouding van [naam vriendin verdachte] , heeft belemmerd , door een slaande of zwaaiende beweging te maken en een schoppende beweging te maken naar die [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 1] tegen zijn achterwerk te trappen of te schoppen en zich op te dringen aan die [naam slachtoffer 2] en die [naam slachtoffer 1] en na daartoe door die [naam slachtoffer 2] te zijn opgeroepen, niet aldaar afstand te nemen of zich te verwijderen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast en belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belemmeren, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Uit de Pro Justitia rapportages blijkt dat er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis. Voorts is er sprake van een causaal verband tussen de verweten gedragingen en de ziekelijke stoornis. Ten slotte is volgens de raadsman de abnormale geestesgesteldheid van de verdachte zodanig dat deze toerekening van het feit aan de verdachte in de weg staat.
6.2.
Beoordeling
Psycholoog J.J. van der Weele en psychiater dr. B.A. Blansjaar hebben over de verdachte rapporten opgemaakt, respectievelijk gedateerd 2 mei 2016 en 30 april 2016. De rechtbank onderschrijft de conclusies van deze deskundigen, nu deze worden gedragen door de bevindingen. De conclusies houden in dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een posttraumatische stressstoornis (PTSS), dat dit ook het geval was ten tijde van het ten laste gelegde, en dat deze ziekelijke stoornis van de geestvermogens de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde heeft beïnvloed. Vanwege de verschijnselen van PTSS is de verdachte verhoogd prikkelbaar en is zijn incasseringsvermogen en zijn vermogen om adequaat om te gaan met agressieve impulsen, beperkt. De deskundigen adviseren daarom de verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Nu het incasseringsvermogen en het vermogen om adequaat om te gaan met agressieve impulsen volgens de deskundigen niet geheel ontbreken, ziet de rechtbank, evenals de deskundigen, geen aanleiding om de verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar te achten en hem te ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel

7.1.
Feit waarop de beslissing is gebaseerd
De verdachte heeft de staandehouding van zijn vriendin door de politie belemmerd, door zich op te dringen, niet weg te gaan en een schoppende en zwaaiende beweging te maken. Dit is hinderlijk en getuigt niet van respect voor de politie, die werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van haar taken.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
18 augustus 2017 op naam van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.2.2.
Rapportages
Zoals hiervoor overwogen, wordt de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar geacht. Psychiater Blansjaar constateert dat gezien de PTSS en de illegale, maar niet uitzetbare verblijfsstatus van de verdachte, mogelijkheden voor gunstige beïnvloeding van zijn uitzichtloze sociale en maatschappelijke omstandigheden vanuit een strafrechtelijk kader, ontbreken. Daarnaast zouden volgens de psychiater straffen of maatregelen de ziekteverschijnselen van de verdachte kunnen verergeren en de kans op recidive vergroten. Hij adviseert daarom schuldigverklaring zonder strafoplegging.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien het feit dat de verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd en het feit dat straffen of maatregelen de ziekteverschijnselen kunnen verergeren en de kans op recidive bij de verdachte vergroten, zal de rechtbank, nu de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit zich daartegen niet verzetten, bepalen dat met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.

8.Vordering benadeelde partij ten aanzien van feit 1

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit: de heer [naam benadeelde] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 457,90 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de materiële vordering voldoende onderbouwd is en derhalve dient te worden toegewezen. De immateriële vordering dient te worden gematigd tot een bedrag van € 605,-.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman stelt zich op het primaire standpunt dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de bepleitte vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden voor dit feit.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal zij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het onder 2 bewezen verklaarde feit oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte ten aanzien van feit 2 strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd;
verklaart ter zake van feit 1 de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt ter zake van feit 1 de benadeelde partij [naam benadeelde] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.L. Spierings, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en K. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 23 februari 2016 te Rotterdam [naam slachtoffer 2] , agent van politie Eenheid Rotterdam heeft mishandeld door met zijn arm een slaande en/of zwaaiende beweging te maken naar de rechter hand van die [naam slachtoffer 2] , terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken rechter middelvinger, althans enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 23 februari 2016 te Rotterdam opzettelijk enige handeling, gedaan door een/de ambtena(a)r(en), [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , (respectievelijk) brigadier en/of agent van politie Eenheid Rotterdam, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000, te weten de staandehouding van [naam vriendin verdachte] , heeft belet, belemmerd en/of verijdeld, door een slaande en/of zwaaiende beweging te maken naar die [naam slachtoffer 2] en/of een schoppende en/of trappende beweging te maken naar die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 1] tegen zijn achterwerk te trappen en/of te schoppen en/of zich (meermalen) op te dringen aan die [naam slachtoffer 2] en/of die [naam slachtoffer 1] en/of na daartoe door die [naam slachtoffer 2] en/of die [naam slachtoffer 1] te zijn opgeroepen, niet aldaar afstand te nemen en/of zich te verwijderen.