Beoordeling
De onderhavige zaak betreft de verdenking van een zedenmisdrijf met een minderjarige. De vraag of is voldaan aan het bewijsminimumvoorschrift van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering doet zich in de rechtspraktijk vaak juist bij misbruikzaken voor. Dat wekt geen verwondering. Het gaat daarbij immers veelal om zaken waarin de feiten zich in het verborgene afspelen en waarbij het in de kern dus gaat om het woord van de aangever tegen dat van de verdachte. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat in dergelijke gevallen niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Er mag dan geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen het overige gebruikte bewijsmateriaal en de verklaring van de aangever.
De aangever [naam slachtoffer] heeft zich in december 2015 uitgelaten over seksueel misbruik dat volgens hem door de verdachte op het landje van zijn ouders in Oud-Alblas heeft plaatsgehad toen hij tussen de 11 en 12 jaar oud was. Dit deed [naam slachtoffer] naar aanleiding van een bericht van zijn broer [naam broer slachtoffer] die daarin vertelt dat hij jaren geleden seksueel misbruikt is door hun oppas [naam oppas] .
[naam slachtoffer] verklaart tijdens het informatieve zedengesprek met de politie dat de verdachte handtastelijk werd tijdens het inbouwen van de radio in het bootje van [naam slachtoffer] . De verdachte zat volgens [naam slachtoffer] met zijn handen op het kruis, benen en eigenlijk het hele lichaam van [naam slachtoffer] . De verdachte probeerde [naam slachtoffer] ook te zoenen. Toen beiden de caravan in gingen om wat te drinken kleedde de verdachte volgens [naam slachtoffer] zichzelf en [naam slachtoffer] uit en legde hij [naam slachtoffer] op bed. De verdachte hield [naam slachtoffer] tegen en vast en deed zijn penis in de mond van [naam slachtoffer] . Ook deed de verdachte de penis van [naam slachtoffer] in zijn eigen mond. Verder ging de verdachte aan het hele lichaam van [naam slachtoffer] zitten en deed dit ook met zijn tong. Bij het doen van de aangifte voegt [naam slachtoffer] hieraan toe dat de verdachte wreef over en kneep in zijn kont en dat de verdachte ook zijn vinger in de anus van [naam slachtoffer] stak.
De verdachte heeft iedere vraag aan hem met betrekking tot het ten laste gelegde feit van zowel de politie als de rechtbank, beantwoord met “geen commentaar”.
De zus van [naam slachtoffer] , [naam zus slachtoffer] , verklaart in februari 2017 bij de politie dat haar moeder haar heeft verteld dat [naam slachtoffer] jaren geleden iets op televisie had gezien over pedofielen. [naam slachtoffer] zei toen: “O, maar dan is [naam oppas] ook een pedofiel”.
De moeder van [naam slachtoffer] verklaart hier niets over en heeft ook voor het overige niets verklaard dat gerelateerd kan worden aan seksueel misbruik door de verdachte van [naam slachtoffer] .
[naam zus slachtoffer] heeft voorts verklaard over een telefoongesprek tussen haar en de verdachte dat zou hebben plaatsgevonden na 21 december 2015. Nadat [naam zus slachtoffer] de verdachte naar eigen zeggen had geconfronteerd met het feit dat hij aan [naam broer slachtoffer] en [naam slachtoffer] had gezeten zou de verdachte heel hard zijn gaan huilen en onder andere hebben verteld dat als hij ooit iets gedaan zou hebben, dit in een opwelling was gebeurd.
[naam zus slachtoffer] verklaart verder voornamelijk over haar broer [naam broer slachtoffer] die door het lint ging als hun moeder zei dat de verdachte kwam oppassen en dat [naam zus slachtoffer] eens heeft gezien dat de verdachte - nadat zij enkele uren had geslapen - op de zolderkamer van [naam broer slachtoffer] was en dat [naam broer slachtoffer] daar stond in zijn onderbroekje en dat de verdachte achter hem stond. [naam broer slachtoffer] stond volgens [naam zus slachtoffer] stokstijf en zei niets.
Voorts verklaart [naam zus slachtoffer] over haar broer [naam] die bijles kreeg van de verdachte. De verdachte ging dan iedere keer douchen vlak voordat [naam] kwam en vroeg dan aan [naam] om bijvoorbeeld een handdoek aan te geven.
[naam] bevestigt in zijn verhoor dat de verdachte inderdaad altijd eerst nog even ging douchen als hij om half vijf bij hem was voor bijles. De verdachte riep hem dan om een praatje te maken, maar [naam] deed dit niet.
[naam broer slachtoffer] , de oudste broer van [naam slachtoffer] , is niet gehoord.
Uit het dossier blijkt weliswaar van sterke aanwijzingen voor onoirbaar, seksueel handelen van de verdachte jegens (een) kind(eren) uit het gezin [naam gezin] in de periode dat hij als oppas bij het gezin betrokken was, maar de aangifte van [naam slachtoffer] over zijn seksueel misbruik door de verdachte toen hij 11 of 12 jaar oud was op het landje van de familie [naam familie] in Oud-Alblas, wordt door geen ander bewijsmiddel in voldoende mate ondersteund.