ECLI:NL:RBROT:2017:8256

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
30 oktober 2017
Zaaknummer
10/700040-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling tijdens massale vechtpartij met vrijspraak voor openlijke geweldpleging

Op 6 oktober 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De zaak betreft een massale vechtpartij die plaatsvond op 16 januari 2016 in de Beukelaarsstraat te Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn schoondochter, [naam slachtoffer 2], door haar met een stok op het hoofd en de arm te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [naam slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer en getuigen, alsook het letsel dat was geconstateerd, voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van het feit.

De rechtbank heeft de verdachte echter vrijgesproken van de openlijke geweldpleging tegen [naam slachtoffer 1], omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte openlijk en met verenigde krachten geweld had gepleegd tegen deze persoon. De verklaringen van de getuigen waren niet eenduidig genoeg om tot een veroordeling te komen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan het tweede ten laste gelegde feit.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.651,- toegewezen aan de benadeelde partij [naam benadeelde 4] voor de materiële en immateriële schade die zij had geleden door de mishandeling. De rechtbank heeft de vordering van andere benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat hun vorderingen niet betrekking hadden op de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/700040-16
Datum uitspraak: 6 oktober 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 september 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Boersma heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 95 dagen met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 2
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
[naam slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij is aangevallen en door meerdere mensen met stokken op zijn hoofd is geslagen. De verdachte maakte deel uit van deze groep mensen met stokken. De verklaring van [naam slachtoffer 1] wordt ondersteund door het letsel dat tijdens zijn verhoor bij hem is geconstateerd en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam verbalisant 1] die twee mannen in gevecht ziet en diverse mensen die daar omheen staan met stokken ziet inslaan op de twee mannen. Door verbalisant [naam verbalisant 2] is bovendien waargenomen dat de verdachte met een lange witte stok met kracht op een aantal mensen insloeg. Het onder 2 ten laste gelegde feit kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
4.1.2.
Beoordeling
Om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen
[naam slachtoffer 1] te komen, dient te worden bewezen dat er door meerdere personen openlijk geweld is gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] , dat de verdachte het opzet heeft gehad op het in vereniging (lees: samen met andere personen) plegen van openlijk geweld tegen die [naam slachtoffer 1] en dat de verdachte aan dat geweld door meerdere personen tegen [naam slachtoffer 1] een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Door verbalisant [naam verbalisant 1] is waargenomen dat er twee mannen waren, die met elkaar in gevecht waren (naar later bleek: [naam slachtoffer 1] en [naam medeverdachte] ). Rondom dat gevecht stonden mensen, die met stokken aan slaan waren. Verbalisant [naam verbalisant 1] verklaart uitdrukkelijk dat hij niet heeft gezien of dit geweld op één van de mannen of op beide mannen gericht was. Hij heeft wel waargenomen dat [naam medeverdachte] na de vechtpartij zeer ernstig gewond was aan zijn hoofd. Verbalisant [naam verbalisant 2] heeft weliswaar gezien dat de verdachte met een lange witte stok met kracht op een aantal mensen insloeg, maar heeft niet gezien dat [naam slachtoffer 1] één van die mensen was. Nu uitsluitend [naam slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij door de verdachte met een stok op zijn hoofd is geslagen en bovendien niet duidelijk is geworden aan wie de omstanders die met stokken aan het slaan waren bijstand hebben verleend ( [naam slachtoffer 1] of [naam medeverdachte] ), kan niet worden vastgesteld dat de verdachte openlijk en met verenigde krachten (lees: met andere personen) geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] . De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het onder 1 primair als het onder 2 subsidiair ten laste gelegde. De verdachte heeft [naam slachtoffer 2] niet geslagen. Hij heeft op 16 januari 2016 enkel geprobeerd om met zijn wandelstok zijn twee vechtende zoons uit elkaar te halen. Dit wordt bevestigd door getuige [naam getuige] . Op basis van het dossier is het onvoldoende duidelijk wat de rol van de verdachte is geweest tijdens de massale vechtpartij die door de verbalisanten wordt beschreven. Er kan niet worden vastgesteld op welk moment hij waar was, laat staan dat kan worden vastgesteld dat hij [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld of tezamen en in vereniging met anderen openlijk geweld tegen haar heeft gepleegd. Alleen [naam slachtoffer 2] verklaart helder en eensluidend over de betrokkenheid van de verdachte. Er is daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.2.2.
Beoordeling
[naam slachtoffer 2] heeft op 18 januari 2016 aangifte gedaan en heeft toen verklaard dat zij door haar schoonvader met een stok op haar hoofd is geslagen, dat zij heeft geprobeerd de klappen af te wenden en dat zij is geraakt op haar linkerhand en rechterarm. Haar verklaring wordt ondersteund door het letsel dat volgens de FARR-verklaring bij haar is geconstateerd, te weten een wond op het hoofd en een breuk in de onderarm. Dat letsel past bij een slag op het hoofd en het afweren van een slag met de arm. De verklaring van [naam slachtoffer 2] wordt verder ondersteund door de verklaring van [naam slachtoffer 1] , die direct tijdens zijn eerste verhoor als verdachte heeft verklaard dat hij zag dat [naam slachtoffer 2] door de oude [naam] , dat is in dit verband onmiskenbaar: de verdachte, met een wapen op het hoofd werd geslagen. [naam slachtoffer 1] heeft dat in zijn tweede verhoor nog nader toegelicht. Gelet op het voorgaande is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte zich op 16 januari 2016 schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [naam slachtoffer 2] .
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Hij op 16 januari 2016 te Rotterdam aan een persoon,
te weten [naam slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(een gebroken arm en een hoofdwond), heeft toegebracht,
door deze opzettelijk met kracht met een staaf/stok/knuppel/cricketbat op/tegen het hoofd en de arm te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van zijn schoondochter. Hij heeft haar met een slagvoorwerp geslagen, waardoor zij haar pols heeft gebroken en gewond is geraakt aan haar hoofd. Dit gebeurde tijdens een massale vechtpartij op straat, waarbij meerdere familieleden van de verdachte elkaar te lijf zijn gegaan en ten gevolge waarvan meerdere gewonden zijn gevallen.
Dergelijk geweld maakt ten eerste inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is verder een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk geweld niet alleen lijden onder de pijn en de ongemakken als gevolg van hun verwondingen, maar vaak ook nog lange tijd daarna last kunnen hebben van gevoelens van angst en onveiligheid. Dat dit ook hier het geval is volgt onder meer uit de toelichting die is gehecht aan het verzoek tot schadevergoeding, waarin het slachtoffer beschrijft dat zij als gevolg van de gebeurtenissen last heeft van slaapproblemen, veel hoofdpijn en stress ervaart en dat zij zich zorgen maakt over de veiligheid van haar kinderen.
Dergelijk geweld op straat zorgt verder ook voor zeer veel onrust en gevoelens van onveiligheid in de buurt. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij hieraan heeft bijgedragen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 mei 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Om te bevorderen dat de verdachte als hoofd van zijn familie het goede voorbeeld geeft bij het bewaren van de rust binnen de familie, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partijen hebben zich [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] in het geding gevoegd. Hun vorderingen hebben geen betrekking op enig aan de verdachte ten laste gelegd feit.
Ook heeft zich als benadeelde partij [naam benadeelde 4] in het geding gevoegd en wel ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. Zij vordert een vergoeding van € 2.126,- aan materiële schade (bestaande uit € 385,- aan eigen risico ziektekostenverzekering en € 2.236,- aan kosten voor huishoudelijke ondersteuning) en een vergoeding van € 2.500,- voor immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van [naam benadeelde 4] is te ingewikkeld van aard, zodat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Hij verzoekt de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft primair bepleit de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 4] af te wijzen en subsidiair de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk te verklaren.
8.3.
Beoordeling
[naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] zullen ieder in hun vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat hun vordering niet ziet op enig aan de verdachte ten laste gelegd feit.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 4] door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks zowel materiële als immateriële schade is toegebracht.
De materiële schade van € 385,- voor het eigen risico van de ziektekostenverzekering zal geheel worden toegewezen, aangezien dat deel van de vordering genoegzaam is onderbouwd en door de verdediging niet (althans niet onderbouwd) is betwist.
De materiële schade zal voor zover deze ziet op de kosten voor huishoudelijke ondersteuning gedeeltelijk worden toegewezen, omdat de rechtbank uit de FARR-verklaringen van 4 en 25 maart 2016 opmaakt dat de genezingsduur van de benadeelde partij werd geschat op zes weken. In zoverre is de vordering voldoende onderbouwd en niet of niet voldoende gemotiveerd weersproken. Deze zal voor het deel dat aan die periode kan worden toegeschreven worden toegewezen. Voor het overige zal de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat zonder nadere onderbouwing door de benadeelde partij, die thans niet voorhanden is, niet valt in te zien waarom zij gedurende een veel langere periode van acht tot negen maanden geen huishoudelijke taken heeft kunnen verrichten ten gevolge van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit. Bij het bepalen van het bedrag als vergoeding over die kortere periode voor huishoudelijke hulp per week is de rechtbank - evenals de raadsman van de benadeelde partij - uitgegaan van het normbedrag voor huishoudelijke hulp voor een tweepersoonshuishouden en een licht tot matige beperking van het vermogen tot het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden ad € 86,-, zoals opgenomen in de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp per 1 januari 2017. Het bedrag aan huishoudelijke ondersteuning wordt daarom vastgesteld op 6 x € 86,- = € 516,-.
Beoordeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 4] dat betrekking heeft op materiële schade levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat dat nader onderzoek van feitelijke aard zou vergen. De benadeelde partij
zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De vergoeding voor immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,-. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen op dit onderdeel aan hoofdsom meer is gevorderd.
De benadeelde partij [naam benadeelde 4] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf de datum van de vordering, zijnde 20 september 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 4] gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 4] gemaakt, tot op heden overeenkomstig de daarvoor gebruikelijke tarieven worden begroot op € 150,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
[naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen ieder in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt worden veroordeeld; deze kosten worden op nihil begroot.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 4] een schadevergoeding betalen van
€ 1.651,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 september 2017.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 4] , te betalen een bedrag van
€ 1.651,- (zegge: eenduizendzeshonderdeenenvijftig euro), bestaande uit € 901,- aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 4] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering uit hoofde van de materiële schade en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst het overige deel van de vordering uit hoofde van immateriële schade van de benadeelde partij [naam benadeelde 4] af;
veroordeelt de verdachte in de kosten van de benadeelde partij [naam benadeelde 4] , en begroot deze kosten tot op heden op € 150,-;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 4] , wonende te Rotterdam, te betalen
€ 1.651,- (zegge: eenduizendzeshonderdeenenvijftig euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 september 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 1.651,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 26 dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verklaart [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] ieder niet-ontvankelijk in hun vordering;
veroordeelt [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] ieder in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.J.P van Essen, voorzitter,
en mrs. A. van Luijck en L. Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 oktober 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 16 januari 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon,
(te weten [naam slachtoffer 2] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(een gebroken arm en/of een of meerdere hoofdwonden), heeft toegebracht,
door deze opzettelijk met kracht met een/of meer (ijzeren/houten)
staven/stokken/knuppels/(cricket)bats op/tegen het hoofd en/of de arm(en)
te slaan;
(Art. 302 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 16 januari 2016 te Rotterdam, op of aan de openbare weg,
Beukelaarsstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in
vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit
het
- met kracht slaan met een of meer (ijzeren/houten)
staven/stokken/knuppels/(cricket)bats op/tegen het hoofd en/of de rug en/of
een knie en/of de armen en/of handen, althans het lichaam van die [naam slachtoffer 2]
en/of
- met kracht schoppen/trappen op/tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 2] en/of
- ( daarbij) dreigend aan die [naam slachtoffer 2] toevoegen van de woorden -zakelijk
weergegeven- dat zij dood moest en/of dat zij niet meer hoeft te leven,
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
(art. 141 Wetboek van Strafrecht)
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op of omstreeks 16 januari 2016 te Rotterdam, op of aan de openbare weg,
Beukelaarsstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in
vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het
met kracht slaan met een of meer (ijzeren/houten)
staven/stokken/knuppels/(cricket)bats op/tegen het hoofd en/of het lichaam van
die [naam slachtoffer 1] ;
(Art. 141 Wetboek van Strafrecht)