ECLI:NL:RBROT:2017:819

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
KTN-5068086_03012017
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toestemming voor bewijslevering in zorgverzekeringskwestie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 3 februari 2017, staat de vordering van Menzis Zorgverzekeraar N.V. centraal. Menzis vordert van de gedaagde, die in 2014 verzekerd was voor ziektekosten, een bedrag van € 360,00 aan eigen risico. De gedaagde heeft echter geweigerd toestemming te verlenen aan Parnassia Bavo Groep om informatie te verstrekken die nodig is voor de bewijsvoering van Menzis. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet in persoon is verschenen bij de comparitie van partijen, wat de bewijsvoering bemoeilijkt. Menzis heeft gesteld dat de gedaagde in 2014 zorg heeft ontvangen van Parnassia, maar de gedaagde betwist dit en heeft geen toestemming gegeven voor het verstrekken van relevante medische informatie. De rechter oordeelt dat de weigering van de gedaagde om toestemming te verlenen onredelijk is, vooral omdat dit de mogelijkheid van Menzis om haar vordering te onderbouwen belemmert. De kantonrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de gedaagde het bedrag van € 360,00 aan eigen risico aan Menzis moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van Menzis, die in totaal € 513,01 bedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5068086 CV EXPL 16-20530
uitspraak: 3 februari 2017
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Menzis Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Wageningen,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit N.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.J. Ruysendaal te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “Menzis” en “ [gedaagde] ”.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het tussenvonnis van 30 september 2016, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de akte van Menzis met producties ten behoeve van de comparitie van partijen;
  • het proces-verbaal van de op 5 december 2016 gehouden comparitie van partijen.
1.2
De datum van de uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2.De beoordeling van de vordering

2.1
In het tussenvonnis is vastgesteld dat [gedaagde] op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst in 2014 bij Menzis verzekerd is geweest tegen ziektekosten. In dat jaar gold een verplicht eigen risico van € 360,00. Parnassia Bavo Groep (hierna: Parnassia) heeft in 2014 bij Menzis zorgkosten gedeclareerd ten bedrage van € 1.001,87 in verband met verleende zorg aan [gedaagde] . Het gedeclareerde bedrag is geheel betaald aan Parnassia, zonder rekening te houden met voormeld eigen risico van [gedaagde] .
2.2
Menzis vordert van [gedaagde] het bedrag van € 360,00 aan eigen risico als hoofdsom.
2.3
Reeds is geoordeeld dat de verschuldigdheid van het bedrag van € 360,00 niet vast staat. Betwist is namelijk dat de betaling door Menzis terecht is verricht, omdat [gedaagde] aanvoert dat haar in 2014 geen zorg is verleend door Parnassia. Nadere bewijslevering op dit punt is nodig geacht, waartoe Menzis is toegelaten. Tevens is een comparitie van partijen bepaald.
2.4
Ten behoeve van de comparitie van partijen heeft Menzis aanvullende producties in het geding gebracht. Daarbij heeft Menzis uiteengezet dat zij, ter onderbouwing van het gestelde dat [gedaagde] in 2014 bij Parnassia onder behandeling is geweest, een daartoe strekkende verklaring van Parnassia in het geding had willen brengen, maar dat een dergelijke verklaring zonder toestemming van [gedaagde] niet wordt verstrekt omdat anders het medisch beroepsgeheim en de privacy van [gedaagde] in het gedrang komt. [gedaagde] heeft bedoelde toestemming echter niet verleend, waardoor Menzis het verlangde bewijs niet kan leveren.
2.5
[gedaagde] is vanwege haar gemoedstoestand niet in persoon verschenen bij de comparitie van partijen. Haar gemachtigde heeft namens haar verklaard dat [gedaagde] volhardt in haar weigering om bedoelde toestemming aan Parnassia te verlenen.
2.6
Menzis stelt zich thans op het standpunt dat haar niet kan worden tegengeworpen dat zij het verlangde bewijs niet kan leveren. Dat standpunt wordt gedeeld, zij het niet op grond van overeenkomstige toepassing van hetgeen geoordeeld is in het vonnis van deze rechtbank d.d. 6 februari 2009, met zaaknummer 890321 \ CV EXPL 08-17916, want in die zaak heeft de zorgverlener de zorgkosten gedeclareerd bij de verzekerden, die op hun beurt de zorgkosten hebben gedeclareerd bij hun ziektekostenverzekeraar. Het is niet aannemelijk geacht dat zij een nota bij hun zorgverzekeraar zouden indienen terzake van behandelingen die niet zijn verricht of medicijnen die niet zijn verstrekt. Die zaak is dus anders dan de onderhavige zaak waarin Parnassia direct bij Menzis kosten heeft gedeclareerd, zonder tussenkomst van [gedaagde] .
2.7
De weigerachtige opstelling van [gedaagde] om Parnassia toestemming te verlenen om informatie aan Menzis te verstrekken, wordt onredelijk geacht. Immers, indien het verweer dat haar in 2014 géén zorg verleend is door Parnassia juist is, dan levert een bevestiging daarvan door Parnassia aan Menzis geen strijd op met het medisch beroepsgeheim en leidt dit niet tot een inbreuk op de privacy van [gedaagde] . Als het verweer dat er geen zorg verleend is klopt, dan heeft [gedaagde] geen rechtens te respecteren belang bij de weigering om de gevraagde toestemming, die niet verder hoeft te strekken dan het instemmen met het bevestigen dat geen zorg is verleend in 2014, te verlenen.
2.8
Doordat [gedaagde] niet in persoon verschenen is bij de comparitie van partijen, is het niet mogelijk geweest om haarzelf hierover ter zitting vragen te stellen. Evenmin heeft zij de gelegenheid aangegrepen om haar weigering toe te lichten. Gelet hierop, alsmede gezien de reden voor de afwezigheid van [gedaagde] bij de zitting (haar gemoedstoestand die een verschijning niet toeliet), wordt het ervoor gehouden dat [gedaagde] in 2014 onder behandeling geweest is bij Parnassia en dat de daarmee gemoeide zorgkosten gedeclareerd zijn bij Menzis die deze kosten, waaronder € 360,00 aan eigen risico van [gedaagde] , voldaan heeft aan Parnassia.
2.9
Ondanks tot betaling te zijn aangesproken, waarbij een termijn voor nakoming is gesteld, is het bedrag van € 360,00 niet betaald aan Menzis, waardoor [gedaagde] in verzuim verkeert. Ook na latere sommaties is betaling uitgebleven. Daarom heeft Menzis recht op het bedrag van € 360,00 en maakt zij hier op goede gronden aanspraak op. Het gevorderde bedrag van € 360,00 aan hoofdsom wordt toegewezen. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 april 2016. De al verschenen rente van € 3,36 wordt eveneens toegewezen, omdat hiertegen geen verweer is gevoerd.
2.1
Het gevorderde bedrag van € 65,34 aan buitengerechtelijke incassokosten komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu gesteld noch gebleken is dat in de aanmaning aan
[gedaagde] een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
2.11
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, aan de zijde van Menzis vastgesteld op € 117,00 aan griffierecht, € 94,08 aan explootkosten en
€ 1,93 aan informatiekosten, tezamen € 213,01 aan verschotten, en € 300,00 aan salaris voor de gemachtigde.

3.De beslissing

De kantonrechter,
veroordeelt [gedaagde] om aan Menzis tegen kwijting te betalen € 363,36, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 360,00 vanaf 29 april 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Menzis vastgesteld op € 213,01 aan verschotten en € 300,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465