ECLI:NL:RBROT:2017:8127

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
10/681147-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot inbraak in vereniging gedurende de nacht met gebruik van een breekijzer

Op 15 september 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van poging tot inbraak in vereniging. De tenlastelegging betreft een incident dat plaatsvond in de nacht van 4 juni 2017, waarbij de verdachte samen met medeverdachten een woning in Dordrecht heeft geprobeerd binnen te dringen met het oogmerk om hennep te stelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, betrokken was bij de poging tot inbraak. De verdachte heeft op verschillende momenten contact gehad met de medeverdachten en was aanwezig bij de woning waar de inbraak plaatsvond. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot inbraak, ondanks zijn verklaring dat hij niet op de hoogte was van de plannen van de anderen.

De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor een deel van de tenlastelegging, maar de rechtbank volgde dit niet en sprak de verdachte vrij van het tweede ten laste gelegde feit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk wist dat er een inbraak plaatsvond en dat hij actief deelnam aan de voorbereidingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 43 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld en een stabiele sociale omgeving had.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/681147-17
Datum uitspraak: 15 september 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. W. van der Voet, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 september 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Wijnands heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde en
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte ook dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. De verdachte ontkent dat hij op enige wijze betrokken is geweest bij de poging tot inbraak. Hij is slechts bij de betreffende woning geweest omdat zijn broer, medeverdachte [naam medeverdachte 1] , hem had gevraagd medeverdachte [naam medeverdachte 2] daarnaartoe te brengen. De verdachte heeft geen enkele wetenschap gehad van het plegen van strafbare feiten door anderen. Door het ontbreken van deze wetenschap kan hij onmogelijk het opzet hebben gehad op de inbraak. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
Mocht de rechtbank er wel van uitgaan dat de verdachte wist wat de anderen gingen doen, dan nog zijn de handelingen van de verdachte niet te kwalificeren als medeplegen. De verdachte is niet uit de auto geweest, en de door hem gepleegde handelingen zijn van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van een bewuste en nauwe samenwerking.
4.2.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De verdachte is in de nacht van 4 juni 2017 rond 02:00 uur vanuit Rotterdam-Zuid naar Dordrecht gereden. Hij is die nacht door zijn broer en medeverdachte [naam medeverdachte 1] gebeld om iemand op te halen, te weten medeverdachte [naam medeverdachte 2] . Dit heeft de verdachte gedaan. Hierna is hij met [naam medeverdachte 2] met een personenauto (Peugeot) naar een tankstation gereden, alwaar ook zijn broer en medeverdachte [naam medeverdachte 3] zich op dat moment bevonden, die daar waren aangekomen in een wit bestelbusje. Hierna is de verdachte in de personenauto samen met [naam medeverdachte 2] achter het busje aangereden naar een woonwijk in Dordrecht, alwaar [naam medeverdachte 2] is uitgestapt en waar het witte busje reeds was geparkeerd.
De medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] en even later ook medeverdachte [naam medeverdachte 3] zijn vervolgens naar de woning gegaan. Enkele minuten later is [naam medeverdachte 2] weer in de auto gestapt. Daarna is het busje met de andere twee verdachten komen aanrijden in de richting van de auto waar de verdachte op dat moment ook in heeft gezeten, waarna de anderen hem hebben gezegd dat hij weg moest rijden. De verdachte is vervolgens in de personenauto weggereden met [naam medeverdachte 2] als bijrijder. Even later zijn de auto en het busje met inzittenden aangehouden, waarbij in de auto waarin de verdachte zit een breekijzer achter de stoel wordt gevonden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij, nadat [naam medeverdachte 2] was uitgestapt, ook even is uitgestapt en naar [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] is toegelopen en hen heeft gevraagd wat ze aan het doen waren. Ook [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] hebben verklaard dat de verdachte uit de auto is gestapt. Getuige [naam getuige] heeft verklaard dat hij twee personen de deur van de woning heeft zien openbreken met een koevoet en dat hij twee andere mannen verderop in de straat, op ongeveer 15 à 20 meter afstand, heeft zien staan. Het leek volgens deze getuige dat deze mannen op de uitkijk stonden; ze keken om zich heen.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit de verdachte wel degelijk uit de auto is geweest, ook al heeft de verdachte hierover ter zitting anders verklaard.
Volgens de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 3] hebben verdachte en [naam medeverdachte 3] , toen [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] bezig waren de voordeur van de woning open te breken, in de bestelbus gezeten en daar breekgeluiden gehoord. De verdachte heeft volgens [naam medeverdachte 3] daarop tegen [naam medeverdachte 3] gezegd: “Zullen we weggaan?” Toen [naam medeverdachte 3] vervolgens door [naam medeverdachte 1] gebeld werd om ook naar de woning te komen heeft verdachte volgens [naam medeverdachte 3] tegen [naam medeverdachte 3] gezegd dat [naam medeverdachte 1] hem riep.
Zowel [naam medeverdachte 3] als [naam medeverdachte 2] hebben verklaard dat de verdachte moet hebben geweten wat ze bij en in de woning gingen doen. [naam medeverdachte 2] heeft daarnaast verklaard dat de verdachte en [naam medeverdachte 1] onderweg naar de woning onderling steeds telefonisch contact hadden.
Het breekijzer (een bandenlichter) dat is gebruikt om de deur van de woning open te breken, is volgens [naam medeverdachte 3] tijdens de bewuste nacht uit de door de verdachte bestuurde personenauto gehaald. Verdachte heeft zelf bij de politie verklaard dat [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] eerder die week deze bandenlichter hebben opgehaald op het werk van verdachte.
4.2.3.
Conclusie
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wist dat het de bedoeling was om in te breken in de woning en ook dat dat aan de gang was. De verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat er in de woning zou worden ingebroken en dat hij ook niet heeft (door)gevraagd wat hij midden in de nacht aan het doen was, acht de rechtbank niet aannemelijk. Hij heeft immers midden in de nacht een voor de inbraak noodzakelijke persoon met de auto opgehaald en op meerdere momenten contact met de andere verdachten gehad. Hij is samen met de andere verdachten eerst bij het benzinestation geweest en van daar naar de woning gereden. Hij heeft de breekgeluiden bij de deur van de woning gehoord terwijl hij wist dat de andere verdachten beschikten over een breekijzer, hij heeft met een van de medeverdachte gesproken over braakgeluiden en daarna de ander aangespoord om te doen wat er van hem werd gevraagd: ook de woning betreden. Tot slot is hij tegelijk met de drie andere verdachten van de woning weggereden.
De rechtbank is van oordeel dat met al deze handelingen tezamen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Hun onderlinge taakverdeling was daarbij min of meer gelijkwaardig en uitwisselbaar. Het onder 1 ten laste gelegde feit is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze begaan dat
1.
hij op 04 juni 2017, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (omstreeks 02.54 uur) te Dordrecht, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan [adres delict] weg te nemen goederen (hennep),
geheel toebehorende aan [naam slachtoffer] ,
en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en
die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak,
- een toegangsdeur van die woning heeft geforceerd en
- in die woning in meer ruimtes en kasten heeft gezocht (naar hennep), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Poging tot diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Verdachte heeft samen met drie anderen geprobeerd om hennep te stelen in een woning waarvan zij dachten dat daar hennep aanwezig was. Midden in de nacht en nadat zij eerst gecontroleerd hadden dat er niemand thuis was, hebben zij de deur opengebroken en zijn zij naar binnen gegaan. Omdat er geen hennep aanwezig was zijn zij zonder buit weer vertrokken. Woninginbraken zorgen, naast de overlast om zoals hier de deur weer te herstellen, voor gevoelens van onveiligheid, zowel bij het slachtoffer als bij de samenleving in het algemeen, nu de woning bij uitstek de plaats is waar men zich veilig moet kunnen voelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
10 augustus 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De verdachte heeft daarnaast werk in een garage waar hij zijn inkomen mee verdient.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Maar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geven de rechtbank aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Hoe kwalijk het feit ook is, het lijkt een incident te zijn. De verdachte is niet eerder voor dergelijke feiten veroordeeld en heeft een stabiele sociale omgeving. De rechtbank zal daarom afzien van het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In plaats daarvan wordt een taakstraf opgelegd en een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen, 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 43 dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 30 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
80 uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 dagen;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. van Kuilenburg, voorzitter,
en mrs. M.C. van der Kolk en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. van der Drift-Visser, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 04 juni 2017, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (omstreeks 02.54 uur) te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen
aan [adres delict] weg te nemen één of meer goed(eren) (hennep),
geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of
die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, - (het slot van) een toegangsdeur van die woning heeft geforceerd en/of - in die woning (in) één of meer ruimte(s) en/of kast(en) heeft gezocht en/of doorzocht (naar hennep), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 04 juni 2017, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd
(omstreeks 02.54 uur) te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan
[adres delict] heeft weggenomen één of meer bid-/gebedsketting(en),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn
mededader(s), zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), die weg te nemen goeder(en) onder zijn/hun bereik had(den) gebracht door middel van braak en/of verbreking;