ECLI:NL:RBROT:2017:8126

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
10/661001-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met een hondenriem na ruzie over vechtende honden, beroep op (putatief) noodweer en noodweer-exces verworpen

Op 15 september 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 2 januari 2017, waarbij de verdachte het slachtoffer met een hondenriem in het gezicht heeft geslagen na een ruzie tussen hun honden. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van één maand, met bijzondere voorwaarden, waaronder reclassering en een taakstraf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer heeft mishandeld, maar verwierp het beroep op (putatief) noodweer en noodweer-exces. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte werd aangevallen of dat hij zich in een noodweersituatie bevond. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk de mishandeling van het slachtoffer, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 10 dagen op, waarvan 7 dagen voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte een schadevergoeding van € 1011,83 aan de benadeelde partij moest betalen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het delict op het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/661001-17
Datum uitspraak: 15 september 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. H.L. Bakker, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 september 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Wijnands heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met aftrek van voorarrest, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, alsmede het continueren van de behandeling bij de Waag, en een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen en
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
Door de officier van justitie is aangevoerd is dat de verdachte veroordeeld dient te worden voor het primair ten laste gelegde. De verdachte heeft het slachtoffer met een hondenriem in het gezicht geslagen. De hierdoor ontstane verwonding zal een blijvend litteken achterlaten op het gezicht van het slachtoffer. De verdachte heeft wisselend over de feiten verklaard. De verklaring van het slachtoffer en de getuige komen met elkaar overeen. Daaruit blijkt niet dat de verdachte werd aangevallen, zoals hij zelf heeft gesteld. Hij was wel heel dicht bij het slachtoffer toen hij haar sloeg. Door haar van dichtbij met een riem in het gezicht te slaan heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij haar zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Er blijkt nergens van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval waartegen de verdachte zich moest verdedigen.
4.1.2
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Niet bewezen kan worden dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen aan het slachtoffer. De verdachte had op het moment van handelen er geen besef van dat hij haar mogelijk zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Hij heeft door zijn handelen ook niet bewust de aanmerkelijke kans hiertoe aanvaard. Het feit heeft zich in een oogwenk afgespeeld. De honden waren aan het vechten en de verdachte kwam er met zijn been tussen. Hij werd aangevallen door de vrouw. Ook de man leek hem aan te willen vallen. Hij is op de grond gevallen en heeft vervolgens ter afwering met de riem naar het om dat moment dicht bij hem staande slachtoffer gezwaaid.
Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde kan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet bewezen worden. Er zijn zowel door de politie als door het slachtoffer geen recente foto’s van de recente verwondingen aan het dossier toegevoegd. Op grond van de beschikbare foto’s is niet vast te stellen hoe de verwondingen er nu uitzien.
4.1.3
Beoordeling en conclusie
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De hond van de verdachte en de hond van het slachtoffer zijn met elkaar in gevecht geraakt. De verdachte heeft daarop met zijn voet tussen de honden geschopt.
De verdachte heeft hierna met de hondenriem uitgehaald in de richting van het slachtoffer. De verdachte heeft hierbij het slachtoffer geraakt in haar gezicht. Hierdoor is letsel ontstaan.
Wanneer iemand van zo dichtbij naar een ander uithaalt met een riem, is dat slaan met die riem. De rechtbank is, anders dan de raadsman van verdachte, van oordeel dat het letsel dat het slachtoffer daarbij heeft opgelopen is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel: een fors, ontsierend en naar verwachting blijvend litteken in haar gezicht. De rechtbank baseert dit oordeel op de FARR-verklaring, het aantal hechtingen en de foto’s van het letsel.
De rechtbank gaat met de officier van justitie en de verdediging ervan uit dat de verdachte hierop geen (bewust) opzet heeft gehad. Maar de rechtbank is evenmin van oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard door te slaan met een riem. Betwijfeld kan al worden of een enkele klap met een hondenriem een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert. Maar in ieder geval ontbreken aanwijzingen dat de verdachte zich van die kans bewust was of behoorde te zijn, zodat ook geen sprake is geweest van opzet in voorwaardelijke zin. Dat het zich heel snel en ook onverwacht lijkt te hebben afgespeeld, is daarbij van belang. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Feit is wel dat de verdachte het slachtoffer heeft mishandeld. Hij heeft haar geslagen en haar zo pijn en letsel toegebracht, met als gevolg zwaar lichamelijk letsel. Daarom is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Subsidiair
hij op 02 januari 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door éénmaal met
een hondenriem, in het gezicht van die [naam slachtoffer] te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend litteken in het gezicht van die [naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte handelde uit zelfverdediging omdat hij, nadat hij door toedoen van het slachtoffer ten val was gekomen, door het slachtoffer en haar man werd aangevallen dan wel in de veronderstelling mocht verkeren dat hij werd aangevallen. De verdachte moest zich verdedigen tegen deze (veronderstelde) aanval en beroept zich dan ook op (putatief) noodweer. Voor zover hij daarbij de grenzen van de (verondersteld) noodzakelijke verdediging heeft overschreden, is er sprake van (putatief) noodweerexces.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat op grond van het dossier niet is vast te stellen dat de verdachte werd aangevallen dan wel redelijkerwijs in de veronderstelling mocht verkeren dat hij werd aangevallen. Alleen de verdachte heeft dit verklaard, terwijl aangever en haar partner, de enige getuige, hebben verklaard dat zij de verdachte niet hebben aangevallen.
Belangrijker nog acht de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte geen andere keuze had dan zich tegen een aanval te verdedigen. Over het verloop van het incident heeft de verdachte op zitting anders verklaard dan eerder bij de politie. Als de rechtbank die eerste verklaring tot uitgangspunt neemt, is er een moment geweest dat de verdachte heeft aangegeven dat hij “het zat was”, waarna hij heeft uitgehaald. Die uiting past bij het beeld dat de verdachte bij de behandeling ter terechtzitting heeft opgeroepen: een man die gebukt gaat onder de frustraties over eerdere incidenten, lang niet eens allemaal direct gerelateerd aan de aangever of haar partner of hun hond. De verdachte had op dat moment een andere keuze kunnen en moeten maken, door bijvoorbeeld weg te lopen van de situatie. Het beroep op (putatief) noodweer wordt verworpen.
5.1.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
Het bewezen feit levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

6.Strafbaarheid verdachte

Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op (putatief) noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een vrouw, die net als de verdachte haar hond aan het uitlaten was, na een ruzie tussen de honden en vervolgens ook henzelf, met een hondenriem in het gezicht geslagen. Het slachtoffer zal hierdoor blijvend een ontsierend litteken in haar gezicht houden. Het slachtoffer heeft aangegeven dat zij zich niet meer veilig voelde als zij haar hond ging uitlaten, omdat het feit heeft plaatsgevonden in de directe woonomgeving. Mede daarom is besloten hun huis te koop te zetten en de rechtbank heeft begrepen dat het slachtoffer en haar gezin inmiddels uit de wijk zijn verhuisd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
10 augustus 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank houdt er echter ook rekening mee dat dit al langere tijd (15 jaar) geleden is.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 maart 2017. In dit rapport wordt geconcludeerd dat het delict een opeenstapeling van maandenlange frustraties tussen de verdachte en (de man van) aangever is. Bij de verdachte waren emoties uit eerdere ervaringen als slachtoffer van geweld van invloed. De verdachte is aangemeld voor een behandeling bij de Waag en hij is bereid om te laten onderzoeken wat de oorzaken van zijn frustraties zijn en in hoeverre die met de delictsituatie te maken hebben gehad.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte direct is aangehouden door de politie en drie dagen op het politiebureau heeft vastgezeten. Voorstelbaar is dat dit op de verdachte, mede gezien zijn gevorderde leeftijd, forse indruk gemaakt heeft. De verdachte komt uiteindelijk oprecht over in zijn spijtbetuiging, met name voor wat betreft het letsel dat hij heeft toegebracht. Daarnaast is van belang dat hij tevens reeds onder behandeling is bij de Waag, waar de verdachte naar eigen zeggen baat bij heeft.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank naast het onvoorwaardelijke deel van de straf ook een voorwaardelijk deel opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 261,83 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de vordering voldoende is onderbouwd en verzoekt deze geheel toe te wijzen inclusief de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging betwist niet dat de benadeelde partij schade heeft geleden omdat de medische kosten zijn verrekend met het eigen risico. Omdat het feit op 2 januari 2017 heeft plaatsgevonden, is de kans klein dat het eigen risico op dat moment al was opgebruikt zijn. Maar het bedrag dat voor de kleding wordt gevorderd, is onvoldoende onderbouwd. Er zijn geen bonnen of andere stukken overgelegd. De verdediging verzoekt dit bedrag te matigen. Het bedrag met betrekking tot de parkeerkosten is voldoende onderbouwd. Met betrekking tot de vordering voor de immateriële schade verzoekt de verdediging dit bedrag te matigen. Er is sprake immers ook sprake van (deels) eigen schuld en er zijn vergelijkbare uitspraken waar een lager bedrag toegewezen is.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering voor het materiële deel geheel worden toegewezen. Bonnen ontbreken inderdaad voor de kleding, maar de gevorderde schadevergoeding is ook zonder bonnen en wanneer de afschrijving van gebruiksartikelen daarbij wordt betrokken, alleszins redelijk.
Hiernaast is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het de bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,00 zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De vordering van de benadeelde partij zal voor het overige worden afgewezen.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1011,83, en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 7 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
  • de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van de Waag, instelling voor ambulante forensische zorg, of soortgelijke instelling, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als deze instelling in overleg met de reclassering verantwoord vindt;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde]
,te betalen een bedrag van
€ 1011,83 (zegge: duizend elf euro en drieëntachtig eurocent );
wijst de vordering voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1011,83 (zegge: duizend elf euro en drieëntachtig eurocent )beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1011,83 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. van Kuilenburg, voorzitter,
en mrs. M.C. van der Kolk en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. van der Drift-Visser, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 02 januari 2017 te Rotterdam aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (blijvend)
litteken in het gezicht, heeft toegebracht door meermalen, althans éénmaal
(met kracht) met een (honden)riem, althans een (hard) en/of scherp voorwerp,
in het gezicht van die [naam slachtoffer] te slaan;
Subsidiair
hij op of omstreeks 02 januari 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, althans éénmaal (met kracht) met
een (honden)riem, althans een hard en/of scherp voorwerp, in het gezicht van
die [naam slachtoffer] te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een
(blijvend) litteken in het gezicht van die [naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.