ECLI:NL:RBROT:2017:8123

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 september 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
C/10/533111/JE RK 17-2654
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 29 september 2017 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gecertificeerde instelling (GI), William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, niet tijdig het opvoedbesluit heeft besproken met de ouders, ondanks eerdere aanwijzingen daartoe. De ouders, die betrokken zijn bij de zorg voor [de minderjarige], hebben aangegeven dat zij niet akkoord gaan met de uithuisplaatsing en dat er geen sprake is van mishandeling. De moeder heeft sinds 14 juli 2017 weer een eigen woning en is bereid om mee te werken aan hulpverlening. De kinderrechter heeft geconstateerd dat er een NIFP-onderzoek is uitgevoerd, waaruit blijkt dat de ouders beperkingen hebben die hen belemmeren in de zorg voor [de minderjarige]. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden. Tevens is bepaald dat de GI de kinderrechter twee weken voor de pro forma-datum moet informeren over het opvoedbesluit en de bespreking daarvan met de ouders. De kinderrechter heeft benadrukt dat de ouders recht hebben op duidelijkheid en dat er geen uitgestelde besluitvorming mag plaatsvinden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/533111 / JE RK 17-2654
datum uitspraak: 29 september 2017

beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[Naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[Naam van de moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 10 augustus 2017, ingekomen bij de griffie op 11 augustus 2017.
Op 29 september 2017 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. H. Asal, waarnemend voor mr. M.K. Krol;
- de vader, [Naam van de vader] , als informant;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, mw. [naam] en mw. [naam] .

De feitenHet ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder. [de minderjarige] verblijft in een pleeggezin.

Bij beschikking van 23 september 2016 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met ingang van 5 oktober 2016 verlengd tot 5 oktober 2017. De kinderrechter heeft bij beschikking van
14 juli 2017 de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 5 oktober 2017.

Het verzoek

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI heeft het verzoek ter zitting als volgt toegelicht. Om partijdigheid uit te schakelen heeft de GI besloten een onafhankelijk onderzoek te laten doen door het NIFP. De ouders hebben dit onderzoek niet als onafhankelijk ervaren en hebben de indruk dat de belangen van het NIFP zijn verstrengeld met die van de Raad. De GI heeft, op basis van het NIFP onderzoek, de beoordelingsboog en observaties tijdens de contactmomenten tussen de ouders en de kinderen, het verzoek om verlenging van de uithuisplaatsing ingediend. De GI heeft nog geen opvoedbesluit genomen, nu de zaak is overgedragen aan een nieuwe jeugdbeschermer. De GI wilde de ouders eerst de kans geven om aan deze verandering te wennen. Wel heeft de GI intern afspraken gemaakt over de te volgen lijn. Dit is echter nog niet met de ouders besproken. De ouders zullen de komende periode moeten gaan wennen aan het zijn van ouders op afstand. De komende periode zal de GI met de ouders verdere afspraken omtrent de bezoekregeling gaan opstellen.

Het standpunt van belanghebbenden

Door en namens de moeder is ingestemd met het verzoek betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en verweer gevoerd tegen het verzoek betreffende de uithuisplaatsing van [de minderjarige] . In het plan van aanpak van de GI is terug te lezen dat de jeugdbeschermer bang is dat [de minderjarige] , bij een thuisplaatsing, mogelijk zal worden mishandeld. De ouders geven aan dat mishandeling nooit heeft plaatsgevonden en dat dit ook nooit is vastgesteld. De moeder heeft op dit moment, vanaf 14 juli 2017, weer een eigen woning. De GI is hier echter nog niet geweest en heeft deze nieuwe situatie ook niet meegenomen in hun besluitvorming. De moeder is bereid mee te werken met de hulpverlening. Zo heeft de moeder zelf hulpverlening vanuit ASVZ aangevraagd en is zij bereid tot een gezinsopname. Wellicht kan video home training worden ingezet om zo goed zicht te krijgen op hoe de moeder met [de minderjarige] omgaat. Een uithuisplaatsing dient als doel te hebben dat gewerkt zal worden aan een thuisplaatsing. Er dient door de GI dan ook gewerkt te worden aan een thuisplaatsing. Het verzoek dient primair dan ook te worden afgewezen. Subsidiair verzoekt de advocaat de duur van de machtiging te bekorten tot drie maanden, om in die periode de benodigde hulpverlening voor de moeder in te zetten.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er inmiddels een NIFP onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden van de ouders om de zorg en opvoeding van [de minderjarige] op zich te kunnen nemen. Het rapport van het NIFP is gedateerd 16 mei 2017 en maakt onderdeel uit van het dossier. Het NIFP heeft negatief geadviseerd over een thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de ouders. Bij beide ouders is sprake van beperkingen die maken dat de ouders weinig inzicht hebben in de opvoedings- en emotionele behoeften van [de minderjarige] en dat het niet lukt om bij hem aan te sluiten. Het is voorts zeer twijfelachtig of ouders in staat zijn een langdurige hulpverleningsrelatie aan te gaan. Het onderzoek bevestigt eerdere ervaringen met beide ouders, zoals de ervaringen die hebben geleid tot een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing, maar ook de eerste ervaringen in het ziekenhuis na de geboorte van [de minderjarige] en gedurende de moeder-kindopname. [de minderjarige] verbleef als premature baby (zes weken te vroeg geboren) aanvankelijk in het ziekenhuis, en de moeder en [de minderjarige] zijn vanaf medio april 2016 gedurende zes weken opgenomen in een moeder-kind project van ASVZ. Deze gezinsopname is destijds negatief afgesloten: het advies was 24-uurs zorg.
De kinderrechter constateert dat de GI, gelet op hetgeen in de beschikking van 14 juli 2017 is overwogen, alsmede gelet op de datum waarop het NIFP rapport gereed is gekomen, inmiddels ruimschoots de tijd heeft gehad om het, zoals het zich laat aanzien, feitelijk reeds genomen opvoedbesluit te bespreken met de ouders. Dit dient thans op de kortst mogelijke termijn te gebeuren. De ouders hebben er recht op niet langer dan nodig in de huidige onduidelijke situatie te moeten leven. Voorts is het met het oog op zijn hechtingsontwikkeling van belang dat [de minderjarige] ’s perspectief duidelijk wordt. [de minderjarige] is op
6 maart 2017 doorgeplaatst vanuit het (eerste) crisis-pleeggezin.
De kinderrechter begrijpt dat de GI de ouders de tijd wilde gunnen te wennen aan het zijn en blijven van ouders op afstand, echter dat mag geen uitgestelde besluitvorming met zich brengen. Een onderzoek van de Raad naar een verderstrekkende maatregel dient tijdig te worden aangevraagd.
Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar. Ook is de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van zes maanden en het overige verzochte aanhouden tot de hierna te noemen pro forma-datum.
De GI dient, twee weken vóór de genoemde pro forma-datum, de kinderrechter schriftelijk te informeren over het opvoedbesluit en de bespreking daarvan met de ouders, en over eventuele nieuwe ontwikkelingen. Voorts dient de GI gemotiveerd aan te geven of en waarom het hiervoor aangeduide onderzoek bij de Raad al dan niet is aangevraagd, en of en waarom zij het verdere verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, al dan niet handhaaft.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 5 oktober 2018;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, tot
5 april 2018;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

En alvorens verder te beslissen:

Bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
1 februari 2018 pro forma.
Bepaalt dat de GI en belanghebbenden op de genoemde pro forma-datum niet ter zitting behoeven te verschijnen.
Verzoekt de GI uiterlijk
twee wekenvoor de genoemde datum schriftelijk aan de kinderrechter te rapporteren als hiervoor vermeld.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. de Geus, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E. van Damme als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.