ECLI:NL:RBROT:2017:8079

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 september 2017
Publicatiedatum
26 oktober 2017
Zaaknummer
10/691076-17 / vordering TUL VV:10/701083-16 / vordering TUL VV: 13/659253-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 28 september 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.S. Jansen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 juni 2017 in Rotterdam de aangeefster, [naam slachtoffer], heeft lastiggevallen door haar te volgen en haar billen aan te raken. De officier van justitie, mr. M. van den Berg, eiste een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en opname bij Stichting Palier.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en ondersteunend bewijs, zoals camerabeelden, als voldoende bewijs beschouwd voor de bewezenverklaring van de aanranding. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en heeft hem verplicht tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [naam benadeelde], voor zowel materiële als immateriële schade. De totale schadevergoeding bedraagt € 212,16, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, maar de vordering tot tenuitvoerlegging van een andere voorwaardelijke straf is afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. C. Laukens als voorzitter.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/691076-17
Parketnummer vordering TUL VV: 10/701083-16
Parketnummer vordering TUL VV: 13/659253-15
Datum uitspraak: 28 september 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. F.S. Jansen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 september 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van den Berg heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering en zich zal laten opnemen bij Stichting Palier te Rotterdam of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg;
- tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde strafdelen in de zaken met parketnummer 10/701083-16 en 13/659253-15.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Aangevoerd is dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat door de verdachte ontuchtige handelingen zijn gepleegd. Uit het dossier blijkt volgens de verdediging niet dat de verdachte met de handen over de billen van de aangeefster heeft gewreven. Daarnaast is volgens de verdediging onvoldoende vast komen te staan dat andere tenlastegelegde feitelijkheden, zoals de bewoordingen “je bent mooi” en “ik houd van donkere vrouwen” en de omstandigheid dat aangeefster aan de verdachte heeft verzocht te stoppen, hebben plaatsgevonden.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt de verweren en overweegt daartoe het volgende.
[naam slachtoffer] heeft verklaard dat zij door een man is lastig gevallen en dat hij meerdere malen haar billen heeft aangeraakt. De verklaring van [naam slachtoffer] vindt steun in het overige bewijsmateriaal. Aangeefster heeft bijvoorbeeld een uitgebreide en gedetailleerde weergave geschetst van de afgelegde route en de momenten waarop de man in haar nabijheid was. Dit wordt ondersteund door camerabeelden van de afgelegde route waarop zowel aangeefster en de verdachte herkend worden en waaruit naar het oordeel van de rechtbank evident blijkt dat de verdachte zich in een bepaald tijdbestek in de buurt van aangeefster heeft opgehouden. Bovendien bevestigen de camerabeelden dat de verdachte nadat hij aanvankelijk een andere richting opgaat, weer keert en achter aangeefster aan gaat. Uit de camerabeelden leidt de rechtbank verder af dat de verdachte sterk gefocust is op aangeefster en naar haar (om) blijft kijken.
Daarnaast is er de verklaring van de zus van de aangeefster, die tijdens de tenlastegelegde handelingen door aangeefster gebeld is en van haar uit eerste hand gehoord heeft dat een man haar billen aanraakte. De zus heeft ook beschreven dat ze kon horen dat er iets mis was en aangeefster in shock was. Dit past ook bij de beschrijving van de emoties van aangeefster tijdens het afleggen van haar verklaring bij de politie.
Op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen is daarom genoegzaam vast komen te staan dat de verdachte op 3 juni 2017 aangeefster [naam slachtoffer] heeft aangerand.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 3 juni 2017 te Rotterdam door feitelijkhed(en) iemand, te weten [naam slachtoffer] , heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, namelijk het meermalen aanraken en betasten en strelen en wrijven en knijpen van/in/over de met kleding bedekte bil(len) van die [naam slachtoffer] , en de feitelijkheden hebben bestaan uit het
- achtervolgen (op de fiets) van die [naam slachtoffer] , en
- aanspreken van die [naam slachtoffer] , en
- meelopen met/zich opdringen aan die [naam slachtoffer] , en
- toevoegen van de woorden: "Je bent echt mooi, je bent echt mooi" en "Je bent heel mooi", in ieder geval woorden van
gelijke aard of strekking, en
- ( telkens) tegen haar wil onverhoeds wrijven over en beetpakken van en knijpen in de billen van die [naam slachtoffer]
en
- niet stoppen met genoemde handeling(en) ondanks het (mondeling) verzoek/verweer daartoe van die [naam slachtoffer] ;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of misslagen verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een vrouw lastig gevallen en heeft haar aangerand door haar te volgen, zich aan haar op te dringen en meerdere malen aan haar billen te zitten. Ondanks dat aangeefster heeft aangegeven hier niet van gediend te zijn en de verdachte heeft verzocht weg te gaan, gaf hij hier geen gehoor aan en bleef hij zich in haar buurt ophouden en haar lastig vallen. De verdachte heeft zich zo schuldig gemaakt aan aanranding. Dit vond plaats op de openbare weg op klaarlichte dag. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Door haar bovendien plotseling en gedurende langere tijd te volgen, heeft de verdachte haar erg angstig gemaakt. In het algemeen ondervinden slachtoffers van dit soort aanrandingen nog veelal geruime tijd nadelige gevolgen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Een dergelijk feit zorgt bovendien niet alleen voor de direct betrokkenen, maar ook in de maatschappij voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Er moet immers op vertrouwd kunnen worden dat vrouwen zich veilig over straat kunnen bewegen. Dit vertrouwen is door de verdachte op ernstige wijze beschaamd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 augustus 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 augustus 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering is van oordeel dat, gelet op de sterk wisselende houding van de verdachte, ten aanzien van de onderhavige kwestie, alsmede aangezien de verdachte geen medewerking heeft verleend aan het opstellen van een advies en gelet op het feit dat de medewerking aan het advies van de psychiater en psycholoog eveneens zeer ‘beperkt’ is gebleven, naar waarschijnlijkheid de weerstand tegen enige behandeling en begeleiding vergelijkbaar zal zijn.
Aan de andere kant is de houding in het kader van eerder reclasseringscontact als coöperatief beschreven en zijn er geen indicaties dat er zich problemen voordoen in de begeleiding en behandeling van verdachte door stichting Palier.
Gelet hierop adviseert de reclassering een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht en behandelverplichting.
Psycholoog R.K.F. Lemmens heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 3 augustus 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
Hoewel de verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek, heeft hij door zijn ontkennende, afwerende en ontwijkende houding feitelijk niet meegewerkt dan wel geen volledige openheid ten aanzien van zijn persoon gegeven. Het is daarom volgens de psycholoog moeilijk gebleken om op een betrouwbare en valide wijze te kunnen vaststellen of sprake is van een ziekelijke stoornis c.q. gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte. De psycholoog komt desondanks tot de conclusie dat de verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, theatrale en narcistische trekken en afhankelijkheid van alcohol. Daarnaast bestaat het vermoeden van een depressieve stoornis en een posttraumatische stress stoornis.
De psycholoog concludeert dat ten tijde van het ten laste gelegde de genoemde stoornissen aanwezig en actueel waren. Deze ziekelijke stoornissen beïnvloedden volgens de psycholoog de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. De verdachte wordt in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Aangezien het recidiverisico volledig lijkt af te hangen van verdachtes alcoholmisbruik dient dit volgens de psycholoog prioriteit te hebben. Volgens de psycholoog is het aangewezen om de verdachte een behandeling te bieden voor zijn alcoholmisbruik binnen de verslavingszorg. Daarnaast dienen de behandelmogelijkheden van zijn persoonlijkheidsstoornis bekeken te worden.
De psycholoog adviseert dat een dergelijke behandeling in het kader van een deels voorwaardelijke straf uitgevoerd zou kunnen worden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psycholoog gedragen worden door zijn bevindingen neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Dit gegeven wordt in strafverminderende zin door de rechtbank meegenomen.
Gezien de ernst van het feit kan echter niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. In het nadeel van de verdachte wordt bij de bepaling van de straf overwogen dat de verdachte al eerder voor aanranding is veroordeeld.
Nu de reclassering en de psycholoog begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk achten, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en maakt het tevens mogelijk zijn leven, dat volgens de verdediging momenteel stabiel is, grotendeels te handhaven.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 62,16 aan materiële schade en een vergoeding van € 750,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen nu deze genoegzaam is onderbouwd. Ook dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair bepleit de vordering af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging verzocht het bedrag te matigen. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is verklaard en dat er, in vergelijking met de zaak waar naar verwezen is in de vordering, in de zaak van de verdachte geen sprake zou zijn geweest van een machtsverhouding. Tot slot heeft de verdediging verzocht geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen omdat de mogelijkheid tot het treffen van een betalingsregeling dan ontbreekt.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 150,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Voor het meerdere zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. Vermeerdering met de wettelijke rente van de immateriële schade zal plaatsvinden vanaf het moment dat deze schade is ontstaan, te weten 3 juni 2017. Aangezien niet valt vast te stellen wanneer de materiële schade is ontstaan hanteert de rechtbank de datum van indiening van de vordering, 17 juli 2017, als uitgangsdatum voor vermeerdering met de wettelijke rente van deze schade.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 212,16 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vorderingen tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 17 juni 2016 van de politierechter van deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan een gedeelte groot 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 2 juli 2016.
Bij vonnis van 17 september 2015 van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam is de verdachte ter zake van feitelijke aanranding van de eerbaarheid veroordeeld – voor zover van belang- tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 2 oktober 2015.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen toe te wijzen.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering met parketnummer 10/701083-16 primair verzocht deze af te wijzen omdat dit om een ander soort feit zou gaan. Subsidiair is er een verzoek gedaan de proeftijd te verlengen.
Met betrekking tot de vordering in de zaak met parketnummer 13/659253-15 is primair bepleit de vordering af te wijzen gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en het gegeven dat de verdachte in staat moet worden gesteld zijn behandeling voort te zetten in het kader van een voorwaardelijk strafdeel. Subsidiair is eveneens verzocht de proeftijd te verlengen.
9.4.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van de vonnissen en voor het einde van de beide proeftijden gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan de vonnissen verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
De rechtbank zal echter uitsluitend de tenuitvoerlegging gelasten van de bij het vonnis met parketnummer 13/659253-15 aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf van 4 weken.
Gelet op de oplegging van de straf in de hoofdzaak, het feit dat het thans bewezenverklaarde feit een geheel ander feit betreft dan de winkeldiefstal van parketnummer 10/701083-16 en gelet op de toewijzing van de andere vordering tenuitvoerlegging, acht de rechtbank het nu niet opportuun om ook tot toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging onder parketnummer 10/701083-16 over te gaan. De vordering ten aanzien van de zaak met dit parketnummer wordt afgewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 3 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
  • de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen voor zijn middelengebruik (in combinatie met de door het NIFP bevonden persoonlijkheidsproblematiek) bij stichting Palier te Rotterdam of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling en zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling dan wel behandelaar zullen worden gegeven;
  • de veroordeelde zal, indien noodzakelijk bevonden door de reclassering, zijn medewerking verlenen aan een doorverwijzing naar anderszins gespecialiseerde begeleiding en behandeling van zijn middelengebruik en/of persoonlijkheidsproblematiek, mocht de voornoemde begeleiding en behandeling bij stichting Palier daarin, ter beoordeling van de reclassering, niet het beoogde resultaat bewerkstellingen.
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, te betalen een bedrag van
€ 212,16 (zegge: tweehonderdentwaalf euro en zestien eurocent), bestaande uit € 62,16 aan materiële schade en € 150,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 juni 2017, in het geval van de immateriële schade, en vanaf 17 juli 2017 in geval van de materiële schade, tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 212,16(hoofdsom,
zegge: tweehonderdentwaalf euro en zestien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 212,16 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
4 (vier) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 17 september 2015 van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van: 4 weken;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 17 juni 2016 van de politierechter in van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Laukens, voorzitter,
en mrs. K. Bakker en F.A. Hut, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 03 juni 2017 te Rotterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [naam slachtoffer] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), namelijk het meermalen, althans eenmaal, (telkens) aanraken en/of betasten en/of strelen en/of voelen en/of wrijven en/of knijpen en/of slaan van/in/aan/over/op de met kleding bedekte bil(len) van die [naam slachtoffer] , het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het
- achtervolgen (op de fiets) van die [naam slachtoffer] , en/of
- aanspreken van die [naam slachtoffer] , en/of
- meelopen met/zich opdringen aan die [naam slachtoffer] , en/of
- toevoegen van de woorden: "Je bent echt mooi, je bent echt mooi" en/of "Je bent heel mooi. Ik hou van donkere vrouwen", in ieder geval woorden van
gelijke aard of strekking, en/of
- ( telkens) tegen haar wil onverhoeds wrijven over en/of beetpakken van en/of knijpen in de billen van die [naam slachtoffer]
- niet stoppen met genoemde handeling(en) ondanks het (mondeling) verzoek/verweer daartoe van die [naam slachtoffer] .