ECLI:NL:RBROT:2017:8010

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
6225095 VV EXPL 17-312
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot wedertewerkstelling in kort geding na eerdere toewijzing in bodemprocedure

In deze zaak heeft de kantonrechter op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Van Oord Personeels B.V. [eiser] had een vordering ingesteld tot wedertewerkstelling, nadat hij op non-actief was gesteld door zijn werkgever, Van Oord. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er al in een eerdere bodemprocedure, met zaaknummer 6235786 VZ VERZ 17-21237, was beslist over de vordering tot wedertewerkstelling, waarbij het verzoek van Van Oord tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst was afgewezen en het tegenverzoek van [eiser] tot wedertewerkstelling was toegewezen. Hierdoor had [eiser] geen belang meer bij de gevorderde voorlopige voorziening tot wedertewerkstelling in het kort geding. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van de eerdere beslissing in de bodemprocedure en de gevolgen daarvan voor de kort geding procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6225095 VV EXPL 17-312
uitspraak: 17 oktober 2017
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaatsnaam],
eiser bij exploot van dagvaarding van 24 augustus 2017,
gemachtigde: mr. W.H. van Aalst,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Van Oord Personeels B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. W. de Jong.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 24 augustus 2017, met producties;
- de pleitaantekeningen van de gemachtigde van Van Oord;
- de pleitaantekeningen van de gemachtigde van [eiser].
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 september 2017. Tijdens de mondelinge behandeling is tevens het verzoek van Van Oord tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser] behandeld, bij de rechtbank bekend met zaaknummer 6235786 VZ VERZ 17-21237. [eiser] is in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde en vergezeld van de heer [H.]. Namens Van Oord is verschenen de heer [K.] en mevrouw [D.], bijgestaan door de gemachtigde. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekeningen gehouden.
1.3
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
Van Oord is een aannemer van baggerwerken, van werken op waterbouwkundig en ander gebied en van offshore energieprojecten.
2.2
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1972, is op 1 maart 2014 bij Van Oord voor bepaalde tijd in dienst getreden in de functie van Financial Controller tegen een salaris van laatstelijk € 7.201,23 bruto per 4 weken exclusief 8% vakantietoeslag. Met ingang van 1 maart 2015 is de arbeidsovereenkomst omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.3
De Financial Controller is verantwoordelijk om de financiële risico’s in kaart te brengen ten aanzien van projecten alsmede de controle (achteraf) op projecten. Als Financial Controller moet [eiser] rapporteren aan de Staff Director Finance & Control. Sinds december 2015 is dat de heer [K.] (hierna: [K.]).
2.4
Over de periode 1 januari 2016 – 31 december 2016 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden op 10 maart 2017. Omdat op een aantal punten sprake was van een negatieve beoordeling hebben [eiser] en [K.] afgesproken het gesprek op 22 maart 2017 voort te zetten, zodat [eiser] de beoordeling kon laten bezinken alvorens te reageren. Een afronding van het beoordelingsgesprek heeft niet plaatsgevonden.
2.5
Op 2 mei 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [K.], mevrouw [D.] (hierna: [D.]) van de afdeling HRM en [eiser]. In dit gesprek is aan [eiser] kenbaar gemaakt dat Van Oord de arbeidsovereenkomst met [eiser] wenst te beëindigen.
2.6
Per e-mailbericht van 2 mei 2017 heeft [D.] namens Van Oord een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst gestuurd en verzocht uiterlijk 12 mei 2017 te reageren.
2.7
Partijen hebben vervolgens gecorrespondeerd en met elkaar gesproken, maar hebben geen overeenstemming kunnen bereiken.
2.8
Bij brief van 30 juni 2017 heeft zich namens Van Oord een gemachtigde gesteld. In deze brief is aan [eiser] nog een laatste termijn tot 5 juli 2017 gegeven om het voorstel van Van Oord te aanvaarden, en is aangekondigd dat indien het voorstel niet wordt geaccepteerd er een ontbindingsverzoek zal worden ingediend en dat [eiser] dan vanaf 6 juli 2017 betaald verlof heeft.
2.9
Bij brief van 5 juli 2017 heeft de adviseur van [eiser] de heer [H.] te kennen gegeven dat [eiser] het voorstel van Van Oord niet aanvaart, dat [eiser] van 7 juli tot en met 31 juli 2017 met vakantie is en voorts verzocht om in afwachting van het oordeel van de kantonrechter af te zien van de aangekondigde non-actief stelling.
2.1
Bij brief van 7 juli 2017 heeft de gemachtigde van Van Oord te kennen gegeven dat een ontbindingsverzoek zal worden ingediend en dat [eiser] vanaf 31 juli 2017 vrijgesteld is van zijn werkzaamheden.
2.11
[eiser] heeft zich op 31 juli 2017 bij Van Oord gemeld. [eiser] is echter niet tot zijn werkzaamheden toegelaten.
2.12
Van Oord heeft bij verzoekschrift dat op 11 augustus 2017 ter griffie is ontvangen de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met [eiser] te ontbinden.

3.De stellingen van partijen

3.1
[eiser] heeft gevorderd, bij vonnis houdende een voorlopige voorziening en uitvoerbaar bij voorraad Van Oord te veroordelen binnen 24 uur na betekening van het vonnis [eiser] in de gelegenheid te stellen de overeengekomen werkzaamheden op de overeengekomen gebruikelijke voorwaarden te hervatten en deze te blijven verrichten op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan gedurende welke Van Oord in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, met veroordeling van Van Oord in de kosten van de procedure.
3.2
Aan de vordering heeft [eiser] naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - de volgende stellingen ten grondslag gelegd. Met de non-actief stelling loopt Van Oord vooruit op het oordeel van de kantonrechter in het ontbindingsverzoek. Er is geen sprake van een voldragen ontslaggrond, die tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan leiden. Van een verstoorde arbeidsverhouding zoals Van Oord stelt is geen sprake. [eiser] heeft een spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening, nu de non-actiefstelling voor [eiser] een grievend en denigrerend karakter heeft. Ten onrechte wordt de indruk gewekt dat [eiser] zich aan iets zeer ernstigs heeft schuldig gemaakt. Door [eiser] zonder noodzaak op non-actief te stellen en te houden, gedraagt Van Oord zich niet als goed werkgever en handelt zij jegens [eiser] onrechtmatig. Ook indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden heeft [eiser] belang bij wedertewerkstelling, ook als dat maar voor korte duur is. [eiser] is dan in de gelegenheid om zijn naam te zuiveren, nu zijn naam door de non-actiefstelling onrecht is aangedaan.
3.3
Van Oord heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. Volgens Van Oord is er sprake van een verstoorde arbeidsverhouding en dient de arbeidsovereenkomst op die grond te worden ontbonden, zodat er geen aanleiding is [eiser] weder te werk te stellen.

4.De beoordeling van de vordering

4.1
Voldoende is gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorziening, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering.
4.2
Bij beschikking van heden in de zaak met kenmerk 6235786 VZ VERZ 17-21237 heeft de kantonrechter het verzoek van Van Oord tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen en het tegenverzoek van [eiser] tot wedertewerkstelling toegewezen. Nu reeds in de bodemprocedure tussen partijen is beslist over de vordering tot wedertewerkstelling, heeft [eiser] thans geen belang meer bij de door hem gevorderde voorlopige voorziening tot wedertewerkstelling. De vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen.
4.3
Gelet op de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
wijst de vordering af;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
754