ECLI:NL:RBROT:2017:7968

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2017
Publicatiedatum
23 oktober 2017
Zaaknummer
6298512
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot toegang tot gehuurde woning na beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 16 oktober 2017, hebben eisers, [eiser 1] en [eiseres 2], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, [gedaagde], met als doel toegang te verkrijgen tot de woning waarvoor zij een huurovereenkomst hadden gesloten. Eisers vorderden dat gedaagde hen binnen één dag na betekening van het vonnis toegang zou verschaffen tot de woning door de sleutel te verstrekken, op straffe van een dwangsom. De eisers stelden dat de huurovereenkomst, die op 19 juli 2017 was ingegaan, nog steeds van kracht was en dat zij recht hadden op gebruik van de woning.

Gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat er sprake was van twee huurovereenkomsten die met wederzijds goedvinden waren geëindigd. Hij stelde dat eisers vrijwillig de woning hadden verlaten en dat er een huurachterstand bestond die ontbinding en ontruiming rechtvaardigde. De kantonrechter oordeelde dat de whatsapp-berichten van eisers de indruk wekten dat zij zich hadden neergelegd bij het einde van de huurovereenkomst. De rechter concludeerde dat de vordering van eisers in een bodemprocedure waarschijnlijk zou worden afgewezen, en dat ook de vordering in kort geding niet kon worden toegewezen.

De kantonrechter wees de vordering van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten, vastgesteld op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde van gedaagde. Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6298512 \ VV EXPL 17-366
uitspraak: 16 oktober 2017
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van

1.[eiser 1],

2. [eiseres 2],
beiden wonende te [plaatsnaam],
eisers,
gemachtigde: mr. S. de Goede,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [plaatsnaam],
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.S.J. Hoogstraaten.
Eisers worden hierna gezamenlijk aangeduid als zodanig en afzonderlijk als “[eiser 1]” en “[eiseres 2]”. Gedaagde wordt aangeduid als “[gedaagde]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 20 september 2017 met producties;
  • de producties 1 tot en met 5 van [gedaagde] ten behoeve van de mondelinge behandeling, en
  • de pleitnotities van [gedaagde].
1.2
De datum voor de uitspraak van dit vonnis is bepaald op heden.

2.De vordering

2.1
Eisers hebben bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan eisers binnen één dag na betekening van dit vonnis toegang te verschaffen tot het adres waarop de huurovereenkomst betrekking heeft door de sleutel van deze woning te verstrekken, dan wel hen anderszins toegang te verschaffen, op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [gedaagde] hier niet aan voldoet, met een maximum van € 25.000,00, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
2.2
Aan hun vordering leggen eisers - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat zij een huurovereenkomst hebben gesloten met [gedaagde] ter zake van de woning aan de Landstraat 132 te Vlaardingen ingaande 19 juli 2017 voor een periode van twee jaar. Aan die overeenkomst is geen einde gekomen (door hun vertrek), zodat zij recht hebben op het gebruik van de woning.

3.Het verweer

[gedaagde] betwist de vordering. Daartoe voert hij aan dat er sprake was van twee huurovereenkomsten en dat die allebei met wederzijds goedvinden zijn geëindigd. Voor het geval geoordeeld zou worden dat de huurovereenkomsten nog wel bestaan, wijst [gedaagde] er op dat er een huurachterstand bestaat voor de kamer van [eiser 1] die ontbinding en ontruiming rechtvaardigt.

4.De beoordeling

4.1
In artikel 111 lid 3 Rv staat onder andere dat het exploot van dagvaarding de door gedaagde tegen de eis aangevoerde verweren en de gronden daarvoor vermeldt. Op grond van artikel 120 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is hetgeen is voorgeschreven in artikel 111 lid 3 Rv niet voorgeschreven op straffe van nietigheid. Het ontbreken van het verweer van [gedaagde] in de dagvaarding zou dan ook niet tot nietigheid leiden. Bovendien is zijn verweer wel opgenomen in de dagvaarding, zij het beknopt. Het beroep van [gedaagde] op niet-ontvankelijkheid van eisers op deze grond slaagt dan ook niet.
Datzelfde geldt voor het beroep van [gedaagde] op niet-ontvankelijkheid in verband met het ontbreken van een spoedeisend belang. Eisers hebben gesteld dat zij thans geen eigen woning hebben. Weliswaar is door [gedaagde] aangegeven dat eisers kennelijk wel ergens in Schiedam in een woning verblijven, maar daarmee is geenszins vast komen te staan dat eisers op hun eigen naam een woning huren of hebben gekocht. Dat betekent dat zij mogelijk ook niet de bijbehorende bescherming genieten. Die situatie is onzeker en onwenselijk te noemen. Dat geldt te meer omdat eisers een zeer jong kind hebben. Hierdoor is het spoedeisend belang in deze zaak voldoende gebleken.
4.2
In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van eisers in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3
Eisers hebben niet betwist dat de lezing van [gedaagde] ten aanzien van het vernietigen van de eerste, door eisers in het geding gebrachte, huurovereenkomst, en het daarna aangaan van twee separate huurovereenkomsten, juist is. Van die situatie wordt voor de verdere beoordeling uitgegaan. Er is dan ook sprake van twee huurovereenkomsten: één huurovereenkomst van [gedaagde] met [eiseres 2] en één huurovereenkomst van [gedaagde] met [eiser 1].
4.4
[gedaagde] heeft aangevoerd dat beide overeenkomsten, uiteindelijk (na uitvoerige discussies over onder andere de verblijfsstatus van [eiser 1]), met wederzijds goedvinden zijn geëindigd. Ter onderbouwing daarvan wijst hij op de door hem in het geding gebrachte whatsapp berichten van eisers van 31 augustus 2017:
‘We leave today.’
‘Zoals ue gister zei ik ([eiseres 2])kon ingeschreven blijven staan dat was afgesproken. En de 495 hebben we gelijk nodig om de vrouw de rent te betalen anders kunnen niks.’
‘li kon op het adres in geschreven blijven staat voor de zorgverzekeraar. Dat waten je eigen woorden en de borg wat we terug krijgen hebben we gelijk nodig om die vrouw te betalen we zijn met een oplossing gekomen lijkt me dan ook dat wat we gister besproken hebben na word gekomen.’
‘Maar komt goed ik weet wat er gezegt was in kan hier op adres blijven voor 250 voor de verzekering.’
Deze berichten wekken naar het oordeel van de kantonrechter de indruk dat eisers zich hebben neergelegd bij het einde van de huurovereenkomst onder de voorwaarde dat [eiseres 2] op het adres ingeschreven mag blijven in verband met de zorgverzekering (die voor [eiseres 2] van groot belang was gelet op het stadium van haar zwangerschap op dat moment). Eisers zijn vervolgens ook daadwerkelijk zelf vrijwillig uit de kamers vertrokken en hebben daarbij al hun bezittingen meegenomen. Dat dit is gebeurd onder druk van [gedaagde], waarbij hij gezegd zou hebben dat als ze niet direct de woning verlieten “hij (ze) er zelf wel (zou) uitschoppen”, is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Het is onder deze omstandigheden met voldoende mate van waarschijnlijkheid te verwachten dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat de huurovereenkomsten met wederzijds goedvinden zijn geëindigd en de vordering van eisers derhalve zal worden afgewezen. Datzelfde lot treft daarom de vordering in kort geding. Daarenboven is ook onweersproken gelaten dat er voor de kamer van [eiser 1] nooit borg en/of huur is betaald, hetgeen ook een grond voor ontbinding en ontruiming in een bodemprocedure kan zijn.
4.5
Eisers worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt eisers in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
703