In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 januari 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon die twee coffeeshops exploiteert. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs, in strijd met de Opiumwet. Tijdens een controle op 26 januari 2015 werd in een verborgen ruimte boven een van de coffeeshops een aanzienlijke hoeveelheid cannabisproducten aangetroffen, waaronder 58,9 kilogram hasj en 112,4 kilogram hennep. De officier van justitie eiste een geldboete van € 60.000 en verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van € 102.635.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte de gedoogcriteria, de zogenaamde AHOJGI-criteria, had overschreden, aangezien de aanwezige voorraad ver boven de toegestane 500 gram lag. De rechtbank verklaarde het ten laste gelegde feit bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een geldboete op van € 60.000, waarbij rekening werd gehouden met de waarde van de in beslag genomen softdrugs en de bedrijfsvoering van de coffeeshops. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De in beslag genomen softdrugs werden onttrokken aan het verkeer, maar het geldbedrag werd niet verbeurd verklaard, omdat het niet geheel of grotendeels uit de baten van het strafbare feit was verkregen.
De uitspraak benadrukt de strikte naleving van de gedoogcriteria voor coffeeshops en de gevolgen van het overschrijden van deze criteria, evenals de rol van de rechtbank in het beoordelen van de strafmaat en de omstandigheden van de verdachte.