ECLI:NL:RBROT:2017:7918

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2017
Publicatiedatum
20 oktober 2017
Zaaknummer
6245125 VV EXPL 17-328
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de onbillijke benadeling door concurrentiebeding in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 oktober 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en OOMS MAKELAARS BEDRIJFSHUISVESTING B.V. [eiser] had zijn arbeidsovereenkomst opgezegd en verzocht om schorsing van het concurrentiebeding, dat hem verbiedt om gedurende twee jaar na beëindiging van zijn dienstverband in de makelaardij werkzaam te zijn binnen een groot deel van Zuid-Holland. Hij stelde dat dit beding hem onbillijk benadeelt in zijn mogelijkheden om een nieuwe baan te vinden, vooral gezien zijn jonge leeftijd en beperkte werkervaring. Ooms verweerde zich door te stellen dat [eiser] wel degelijk over bedrijfsgevoelige informatie beschikt en dat het beding noodzakelijk is ter bescherming van hun bedrijfsbelangen. De kantonrechter overwoog dat [eiser] spoedeisend belang had bij zijn verzoek, maar dat de vordering niet toewijsbaar was. De rechter oordeelde dat de belangen van Ooms zwaarder wogen dan die van [eiser], vooral omdat het concurrentiebeding recent was overeengekomen en [eiser] zelf had gekozen om zijn dienstverband te beëindigen. De vordering tot schorsing van het concurrentiebeding werd afgewezen, evenals de vordering tot matiging van het relatiebeding. [eiser] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 6245125 VV EXPL 17-328
Uitspraak: 20 oktober 2017
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaatsnaam],
eiser bij exploot van dagvaarding van 24 augustus 2017,
gemachtigde: mr. S. van Donk te Den Haag,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OOMS MAKELAARS BEDRIJFSHUISVESTING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. L.R.T. Peeters te Dordrecht.
Partijen worden hierna ‘[eiser]’ respectievelijk ‘Ooms’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met producties;
 de conclusie van antwoord, met producties;
 de akte houdende wijziging van eis.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 11 oktober 2017. Daarbij is [eiser] in persoon verschenen met zijn gemachtigde. Namens Ooms zijn toen verschenen de heren [N.] en [M.], bijgestaan door de gemachtigde van Ooms.
1.3
Beide gemachtigden hebben het eigen standpunt mondeling toegelicht, waarbij de gemachtigde van [eiser] zich heeft bediend van een door haar overgelegde pleitnotitie, welke aan het procesdossier werd toegevoegd. Ook partijen zelf hebben de gelegenheid gehad een mondelinge toelichting te geven. Van hetgeen ter zitting is verhandeld, heeft de griffier aantekening gehouden. Deze bevinden zich in het procesdossier.
1.4
De datum van de uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter op heden bepaald.

2.De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld danwel blijken uit de overgelegde stukken en anderzijds zijn erkend danwel niet (voldoende) gemotiveerd zijn bestreden:
2.1
Ooms, onderdeel van de ‘Ooms Groep’, houdt zich bezig met de aan- en verhuur en de aan- en verkoop van kantoren en bedrijfshallen c.a. in de regio groot Rotterdam.
2.2
[eiser], geboren op [geboortedatum], is na het behalen van zijn propedeuse van de opleiding ‘Vastgoed en Makelaardij’ de versnelde opleiding tot makelaar (‘NVMSOM’) gaan volgen aan het opleidingsinstituut van de NVM. Naast die opleiding is hij toen als makelaar gaan werken bij ‘Rotterdam Appartments’ te Rotterdam.
2.3
Terwijl hij nog bezig was met de NVMSOM-opleiding is [eiser] met ingang van 1 december 2014 voor bepaalde tijd in dienst getreden van Ooms, in de functie van assistent-makelaar. Het dienstverband is nadien verlengd voor onbepaalde duur, waartoe partijen een arbeidsovereenkomst d.d. 2 november 2015 hebben ondertekend. Deze bevat onder meer de volgende bepalingen:
Artikel 10 Concurrentiebeding
Het is werknemer verboden binnen een tijdvak van twee jaar na het einde van de dienstbetrekking, binnen het gebied dat begrensd wordt door de volgende plaatsen: Hoek van Holland – Den Haag – Zoetermeer – Gouda – Alblasserdam – Dordrecht – Hellevoetsluis – Brielle – Oostvoorne – Hoek van Holland, zelf een bedrijf of beroep gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan dat van werkgever te vestigen, mede te vestigen of uit te oefenen of te doen uitoefenen, hetzij direct, hetzij indirect, en ook financieel in welke vorm dan ook bij een dergelijke zaak belang te hebben, of aldaar werkzaam te zijn, al of niet in dienstbetrekking. Onder het verbod is ook begrepen het van buiten het genoemde gebied activiteiten ontplooien in het genoemde gebied welke op één of andere manier gelijk of gelijksoortig of aanverwant zijn aan de activiteiten van werkgever.
Artikel 11 Relatiebeding
Het is werknemer verboden binnen een tijdvak van twee jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst bij werkgever, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever, werkzaamheden te verrichten voor en/of diensten te verlenen aan klanten/afnemers/leveranciers en overige relaties van de werkgever en/of de met haar verbonden vennootschappen en/of hen te benaderen, met hen contact op te nemen en/of te onderhouden. Onder ‘relaties’ wordt verstaan: natuurlijke en rechtspersonen, die met werkgever of de met haar verbonden vennootschappen als zodanig gedurende de arbeidsovereenkomst van werknemer een zakenrelatie hebben of hebben gehad, huurders en/of aan wie adviezen met betrekking tot huisvesting zijn gegeven, taxaties, offertes, opdrachtbevestigingen of facturen zijn verzonden of van wie voornoemde handelingen zijn ontvangen. Onder relaties van werkgever worden uitdrukkelijk ook verstaan de door werknemer tijdens de arbeidsovereenkomst met werkgever aangebrachte klanten en/of relaties.
Artikel 14 Boetebeding
Bij overtreding van één der hiervoor in de artikelen 9 tot en met 13 omschreven verboden, c.q. schending van één der in deze artikelen omschreven verplichtingen, verbeurt werknemer ten behoeve van de werkgever een onmiddellijk opeisbare boete van € 4.500,- voor iedere overtreding, alsmede van € 450,- voor elke dag dat de overtreding voortduurt, zulks onverminderd het recht van werkgever om een verbod van de gewraakte handelen te vorderen. Ook is werkgever ingeval van overtreding gerechtigd, in plaats van de boete, vergoeding van alle geleden schade van werknemer te vorderen. Het vorenstaande geldt in afwijking van de bepaling als vervat in de leden 3, 4, en 5 van artikel 7:650 BW.
2.4
Het maandloon van [eiser] bedroeg laatstelijk € 2.600,- bruto exclusief emolumenten.
2.5
Op 19 mei 2017 heeft [eiser] de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 augustus 2017. Zijn opzeggingsbrief van die datum bevat de volgende inhoud:
(…)
Hoewel ik mijn werkzaamheden bij Oom Makelaars Bedrijfshuisvesting altijd met veel plezier heb verricht, ben ik toe aan een nieuwe uitdaging. Hierdoor zeg ik mijn arbeidsovereenkomst met u dan ook op, met inachtneming van de contractuele opzegtermijn.
Zoals u weet, zijn in mijn arbeidsovereenkomst onder andere een concurrentie- en een relatiebeding opgenomen. Ik begrijp ook dat die bedingen er toe dienen om de bedrijfsbelangen van Ooms Makelaars Bedrijfshuisvesting te beschermen. Echter, de betreffende bedingen beperken mij te veel in mijn grondwettelijk recht van vrije arbeidskeuze. Ter toelichting merk ik het volgende op.
In de eerste plaats ben ik nog geen 2,5 jaar bij Ooms Makelaars Bedrijfshuisvesting in dienst. Er is dus sprake van een korte duur van het dienstverband. De duur van de bedingen in kwestie staat niet in verhouding tot de duur van het dienstverband.
In de tweede plaats ben ik nog jong en heb ik geen andere relevante werkervaring dan mijn ervaring als Bedrijfsmakelaar bij Ooms Makelaars Bedrijfshuisvesting. Ik heb ook geen andere opleiding genoten die het voor mij mogelijk maakt om ander werk te verrichten, buiten het makelaarsvak. Ik moet mijn heil dus in het makelaarsvak zoeken.
In de derde plaats zijn de bedingen te ruim geformuleerd:
een periode van 2 jaar is in de gegeven omstandigheden te lang, een half jaar zou reëler zijn;
 het concurrentiebeding is niet beperkt tot een bepaalde functie, waardoor ik in het geheel niet bij een makelaarskantoor werkzaam zou kunnen zijn;
 het gebied waarvoor het concurrentiebeding geldt is te ruim geformuleerd. Ik ben immers met name werkzaam geweest in Rotterdam;
 het relatiebeding geldt ook voor alle relaties van de met Ooms Makelaars Bedrijfshuisvesting verbonden vennootschappen (de hele Ooms Groep dus) én voor personen of vennootschappen met wie een zakenrelatie heeft bestaan.
Gelet op het vorenstaande wil ik u vragen om mij uit mijn verplichtingen uit hoofde van het concurrentiebeding te ontslaan, zodat ik op een normale manier van mijn recht op vrije arbeidskeuze gebruik kan maken. Daarbij merk ik op dat ik voornemens ben om in ieder geval niet in Rotterdam aan het werk te gaan.
Natuurlijk begrijp ik dat Ooms Makelaars Bedrijfshuisvesting belang heeft bij bescherming van haar bedrijfsdebiet en dat ik, simpel gezegd, gedurende een bepaalde periode met mijn handen van de relaties van Ooms Makelaars Bedrijfshuisvesting af moet blijven. Dat zal ik ook doen. In die zin kan het relatiebeding gehandhaafd blijven, maar ik wil u vragen om dat beding te matigen, zodat de belemmering die mij wordt opgelegd, niet verder gaat dan nodig is om uw bedrijfsbelangen op een normale manier te beschermen.
Mijn voorstel is dat het relatiebeding wordt beperkt tot de duur van één jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst en dat het beding alleen geldt voor de per datum einde dienstverband bestaande relaties van Ooms Makelaars Bedrijfshuisvesting B.V.
(…)
2.6
In reactie hierop heeft Ooms [eiser] bij brief van 26 mei 2017 bevestigd dat het dienstverband met ingang van 1 augustus 2017 eindigt als gevolg van zijn opzegging en hem overigens het volgende geschreven:
(…)
De inhoud van je brief heeft ons verbaasd. Wij zien hierin geen aanleiding om van de overeengekomen post-contractuele bedingen in de arbeidsovereenkomst af te wijken en deze blijven derhalve onverkort van kracht.
Voorafgaand aan je opzeggingsbrief hebben we je reeds gewezen op de bedingen in je arbeidsovereenkomst.
(…)

3.Het geschil

3.1
[eiser] heeft, na wijziging van eis, gevorderd bij vonnis (in kort geding), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
a. a) het non-concurrentiebeding, zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst d.d. 2 november 2015 (artikel 10), te schorsen, althans buiten werking te stellen, voor de duur van de bodemprocedure, althans te matigen in dier voege dat [eiser] de aangeboden dienstbetrekking in Spijkenisse kan aanvaarden, althans een voorziening te treffen als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, danwel
subsidiair:
b) Ooms te veroordelen om bij wege van voorlopige voorziening aan [eiser] te betalen een netto-vergoeding van € 1.733,71 per maand, gedurende de periode van 1 augustus 2017 tot 1 augustus 2019, althans een voorschot op dat bedrag, betaalbaar te stellen op iedere laatste dag van de maand, en
zowel primair als subsidiair:
c) het relatiebeding, zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst d.d. 2 november 2015 (artikel 11), te matigen naar één jaar, en
d) Ooms te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2
Aan die vordering heeft [eiser] -naast voormelde feiten en samengevat en voor zover nu van belang- het volgende ten grondslag gelegd.
[eiser], die een ondernemend en ambitieus persoon is, heeft zich genoodzaakt gezien zijn dienstverband bij Ooms op te zeggen omdat hij geruime tijd geen uitdaging ervoer in zijn werkzaamheden en ook ervoer dat hij bij Ooms zijn plafond had bereikt en dat bij haar geen mogelijkheden waren zich binnen de makelaardij verder te ontwikkelen of op korte termijn door te groeien. [eiser] heeft zijn ontevredenheid met Ooms besproken en daarop heeft zij hem aangeboden dat [eiser] de NVMSOM-opleiding, die hij had gestaakt vanwege zijn drukke werkagenda en zijn privésituatie, op haar kosten zou hervatten. Op dit voorstel van Ooms is [eiser] echter niet ingegaan vanwege de nawerking van het door haar gehanteerde studiekostenbeding en het feit dat dit niets zou veranderen aan zijn doorgroeimogelijkheden.
Bij zijn oriëntatie op de arbeidsmarkt is [eiser] gebleken dat de in zijn arbeidsovereenkomst neergelegde post-contractuele bedingen hem ernstig beperken in zijn mogelijkheden elders een betaalde dienstbetrekking te vinden. Zo verbiedt het non-concurrentiebeding hem om gedurende maar liefst twee jaar in een groot deel van Zuid-Holland werkzaam te zijn in de makelaardij, terwijl [eiser], met zijn jonge leeftijd, slechts werkervaring in de makelaardij heeft opgedaan en dan ook in die branche werkzaam wil blijven. Daarnaast acht [eiser] (het overeenkomen van) dit beding in strijd met de redelijkheid en billijkheid alsook met goed werkgeverschap, nu het beding [eiser], terwijl hij op jonge leeftijd en als student bij Ooms in dienst getreden is, aan banden legt en hem beperkt in zijn verdere carrière. Het beding is voorts veel te ruim omschreven, nu [eiser] slechts in een klein deel van de markt (namelijk bedrijfshuisvesting van bedrijfshallen) werkzaam is geweest. Verder beslaat het beding maar liefst de helft van Zuid-Holland terwijl [eiser] slechts werkzaam is geweest in Rotterdam. Ook is van belang dat [eiser], die kostwinner is en vader van drie kinderen, met zijn gezin binnen de geografische reikwijdte van het beding woont en zijn reistijd om buiten dat gebied te komen, méér dan een uur bedraagt. Verhuizen is ook geen optie omdat zijn kinderen in de huidige woonomgeving zijn geworteld en zijn oudste dochter schoolgaand is.
Gezien het voorgaande meent [eiser] dat het concurrentiebeding en het relatiebeding hem onbillijk benadelen. Hij en later zijn gemachtigde hebben met Ooms getracht tot werkbare afspraken omtrent de duur en werking van de bedingen te komen maar dit heeft niet tot overeenstemming geleid. Ooms was niet bereid [eiser] uit het concurrentiebeding te ontslaan omdat hij over bedrijfsgevoelige informatie beschikt daar hij bekend is met haar werkwijze. Daarop heeft [eiser], die inkomen moet verwerven en niet in aanmerking komt voor een uitkering, zich genoodzaakt gezien deze procedure te starten, te meer nu hij recent een dienstbetrekking binnen de makelaardij in Spijkenisse aangeboden heeft gekregen, welk aanbod een breed scala aan werkzaamheden behelst, die verder gaan dan de makelaardij, waaronder beheer, taxaties, verhuur/verkoop van winkel-, horeca- en kantoorpanden, beleggingen en marketing, alle deelgebieden waarmee [eiser] bij Ooms niet te maken heeft gehad. Bovendien zou [eiser] slechts werkzaam zijn in Spijkenisse, waar hij voor Ooms nimmer werkzaamheden heeft verricht, en dus ook niet met haar concurreert, en biedt dit kantoor hem veel doorgroeimogelijkheden.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat hij in verhouding tot het te beschermen belang van Ooms onbillijk wordt benadeeld door het concurrentiebeding, onder meer vanwege de voorliggende mogelijkheid tot positieverbetering, hij met inachtneming van het grondrecht van de vrijheid van arbeidskeuze door het beding ernstig nadeel ondervindt bij het vinden van een passende werkkring en ook gezien de korte duur van zijn dienstverband bij Ooms.
[eiser] is bereid zich het relatiebeding te laten welgevallen maar het concurrentiebeding dient, in ieder geval voor de duur van de bodemprocedure, te worden geschorst in dier voege dat hij als makelaar in Spijkenisse aan de slag kan gaan. Door aanvaarding van dat aanbod zal hij geen concurrerende werkzaamheden verrichten die het bedrijfsbelang van Ooms raken, kan hij een positieverbetering verwezenlijken, kan hij groeien in kennis en ervaring en kan hij kennismaken met ondernemen, maar rekening houdend met zijn zorgplicht jegens zijn gezin, met de zekerheid van een vast inkomen. Hierbij komt dat [eiser], gezien zijn jonge leeftijd en het feit dat hij enkel binnen de makelaardij werkzaam is geweest, aangewezen is op een dienstbetrekking binnen de makelaardij. Het is voor hem, vanwege zijn privésituatie, niet mogelijk om buiten de geografische reikwijdte van het beding een dienstbetrekking te accepteren terwijl ook niet van hem kan worden verlangd dat hij zich laat omscholen, waarvoor hem simpelweg de financiële middelen ontbreken. Verder zal handhaving van het beding voor de financiële situatie van [eiser] desastreuze gevolgen hebben en leiden tot het verlies van de woning van [eiser] en zijn gezin.
Van een voldoende belang aan de zijde van Ooms om [eiser] ernstig te beperken vanwege het beschikken over bedrijfsgevoelige informatie, is geen sprake. Over zulke informatie beschikt [eiser] niet terwijl de hem wel bekende informatie aan alle (toekomstige) relaties wordt verstrekt en die informatie daarmee zeer transparant is.
In de gegeven omstandigheden dient het belang van [eiser] om (bij wege van voorlopige voorziening) van het concurrentiebeding te worden bevrijd opdat hij de hem aangeboden functie in Spijkenisse kan aanvaarden, zwaarder te wegen dan het gestelde belang van Ooms bij handhaving van dat beding. Subsidiair maakt [eiser] aanspraak op (een voorschot op) de vergoeding bedoeld in artikel 7:653 lid 5 BW nu hij door het beding in belangrijke mate wordt belemmerd elders een betaalde dienstbetrekking te verwerven, terwijl er sprake is van een financiële noodzaak van [eiser] om een inkomen te verwerven.
3.3
Ooms heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat strekt tot afwijzing van het door [eiser] gevorderde, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en in de nakosten. Op hetgeen zij in dat verband naar voren heeft gebracht en op hetgeen [eiser] (mede in reactie daarop) verder nog heeft aangevoerd, wordt hierna bij de beoordeling teruggekomen.

4.De beoordeling

4.1
Evident is -en dat heeft Ooms ook niet bestreden- dat [eiser] spoedeisend belang heeft bij het door hem gevorderde.
4.2
Bij de beoordeling van een vordering in voorlopige voorziening wordt uitgegaan van de veronderstelling dat die vordering in een bodemprocedure aan de rechter zal worden voorgelegd. Het gaat erom de inhoud van het oordeel van de rechter in die procedure zo goed als nu mogelijk is te voorspellen aan de hand van hetgeen partijen in deze procedure naar voren hebben gebracht. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3
Vooropgesteld wordt dat op de voet van artikel 7:653 lid 3 sub b BW bedingen als hier aan de orde door de kantonrechter geheel of gedeeltelijk kunnen worden vernietigd indien in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door het beding onbillijk wordt benadeeld. In het kader van deze belangenafweging kan aan de zijde van de werkgever onder meer van belang zijn de vrees voor benadeling doordat de werknemer kennis draagt van bedrijfsgeheimen en persoonlijk contact heeft gehad met klanten of andere relaties van de werkgever, de lange duur van het dienstverband, de omstandigheid dat het dienstverband op initiatief van de werknemer is geëindigd en de omstandigheid dat de werkgever in belangrijke mate heeft geïnvesteerd in de opleiding en deskundigheid van de werknemer. Aan de zijde van de werknemer kan onder meer de mogelijkheid van een positieverbetering een rol spelen alsook het risico dat hij loopt om bij onverkorte toepassing van het beding ernstig nadeel te ondervinden bij het vinden van een passende werkkring, het grondrecht van de vrijheid van arbeidskeuze en de korte duur van de arbeidsovereenkomst.
4.4
Gegeven dit beoordelingskader overweegt de kantonrechter dat Ooms gemotiveerd heeft bestreden dat [eiser] niet over bedrijfsgevoelige informatie zou beschikken. In dit verband heeft zij aangevoerd dat [eiser] vanuit zijn functie contact heeft gehad met individuele opdrachtgevers, (institutionele) beleggers en andere marktpartijen waarmee zij regelmatig zaken doet, en in het bijzonder ook is opgetreden voor institutionele en particuliere beleggers met een portefeuille in Spijkenisse en omstreken. Ooms heeft er ook op gewezen dat [eiser] inzicht had in de omzetten van de afdeling en kennis had van alles wat er op de afdeling gebeurde. Ook heeft [eiser] kennisgenomen van de toekomstplannen van Ooms, de daarbij horende marketingstrategie en de tariefstelling naar potentiële opdrachtgevers, aldus Ooms. De kantonrechter stelt vast dat bij deze stand van zaken, zonder verder bewijs, waarvoor deze procedure zich naar zijn aard niet leent, niet gezegd kan worden dat Ooms geen belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding om reden dat [eiser] niet zou beschikken over bedrijfsgevoelige informatie. Ditzelfde geldt voor het door Ooms ingenomen standpunt dat [eiser] namens haar (wel degelijk) contact heeft gehad met individuele opdrachtgevers, (institutionele) beleggers en andere marktpartijen waarmee Ooms regelmatig zaken doet.
4.5
Verder constateert de kantonrechter dat het hier gaat om een dienstverband van ruim 2,5 jaar en dat dit beding betrekkelijk kort geleden tussen partijen werd overeengekomen, namelijk toen de arbeidsovereenkomst van [eiser] met ingang van 1 december 2015 werd omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur, dat -zo heeft zij onbetwist gesteld- Ooms [eiser] voorafgaand aan zijn opzegging heeft medegedeeld dat zij hem aan de postcontractuele bedingen zou houden en dat [eiser] daarna de arbeidsovereenkomst op zijn initiatief evenwel heeft doen eindigen, wetende dat Ooms kort daarvoor nog een collega van [eiser] ([Y.]) tot en met een gerechtelijke procedure, met succes, aan een concurrentiebeding heeft gehouden. Tegen deze achtergrond bezien is het door Ooms ingenomen standpunt dat [eiser] deze situatie ‘met open ogen’ over zichzelf heeft afgeroepen, bepaald niet onbegrijpelijk te noemen. Veel meer voor de hand zou immers hebben gelegen dat [eiser], (juist) als kostwinner, alvorens tot opzegging van het dienstverband met Ooms over te gaan, getracht had in of buiten rechte duidelijkheid te verkrijgen omtrent de vraag of en zo ja in hoeverre de postcontractuele bedingen hem zouden belemmeren bij het verkrijgen van betaald werk elders, maar die weg heeft [eiser] niet willen bewandelen, kennelijk in de veronderstelling -zo leest de kantonrechter in zijn opzeggingsbrief- dat hij Ooms wel zou kunnen bewegen tot voor hem werkbare afspraken, ondanks dat hij wist hoe het zijn collega [Y.] kort daarvoor was vergaan. Dit alles klemt te meer nu [eiser], zo heeft hij naar voren gebracht, geen diploma’s heeft en ‘zijn kracht’ in de algemene regionale kennis is gelegen.
4.6
Ook weegt mee dat, zo is niet in geschil, aanvaarding van de [eiser] aangeboden functie in Spijkenisse een positieverbetering zou betekenen met (groei)mogelijkheden welke Ooms hem niet (op korte termijn) zou kunnen bieden. Daartegenover staat echter wel dat, zo is namelijk evenmin in geschil, Ooms [eiser] heeft aangeboden, zij het onder verband van een studiekostenbeding, de NVMSOM-opleiding op haar kosten af te ronden en zij hem een loonsverhoging heeft aangeboden als hij zou blijven, waarop [eiser] niet is ingegaan. Ook staat overigens als onbetwist vast dat [eiser] niet heeft gesolliciteerd op de door het vertrek van zijn collega [Y.] vrijgekomen functie van makelaar.
4.7
Daarnaast heeft Ooms, in reactie op het standpunt van [eiser] dat hij met zijn gezin in zijn woonplaats [plaatsnaam] is geworteld en verhuizing niet van hem kan worden verlangd, gemotiveerd betoogd -hetgeen [eiser] daarna niet meer heeft betwist- dat de reistijd van [eiser] naar een werkgever buiten het geografisch gebied waarop het beding ziet, relatief beperkt is en niet meer hoeft te bedragen dan zijn reistijd naar de door [eiser] beoogde werkgever in Spijkenisse.
4.8
Verder heeft Ooms aangevoerd dat er bij haar weten veel vacatures zijn voor mensen zoals [eiser] en dat niet gebleken is van enige afwijzing naar aanleiding van een door [eiser] verrichte sollicitatie. Daarop heeft [eiser] ter zitting erkend niet elders te hebben gesolliciteerd, maar wel ‘uit informeel overleg’ te hebben begrepen dat hij buiten de regio weinig kans maakt. Bij deze stand van zaken staat voor de kantonrechter, zonder verder bewijs, niet vast dat het beding [eiser] (in ernstige mate) belemmert elders een passende werkkring te vinden c.q. inkomen te verwerven.
4.9
Alle genoemde omstandigheden, deze ook in onderling verband bezien, leiden de kantonrechter tot de slotsom dat op basis van hetgeen partijen tot nog toe hebben aangevoerd, niet zodanig aannemelijk is geworden dat de rechter in een eventueel nog te voeren bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat [eiser], in verhouding tot het te beschermen belang van Ooms, door het beding onbillijk wordt benadeeld en het beding (gedeeltelijk) zal vernietigen, dat het verantwoord is reeds nu op die beslissing vooruit te lopen. Hierop stuit de primaire vordering sub a van [eiser] dan ook af.
4.1
[eiser] heeft, zowel primair als subsidiair, (sub c) gevorderd het relatiebeding (zie 2.3) te matigen naar één jaar. Die vordering kan echter reeds niet worden toegewezen omdat dit een constitutieve uitspraak zou behelzen, hetgeen zich niet verhoudt met het provisionele karakter van een kort geding procedure als deze.
4.11
Subsidiair (sub b) heeft [eiser] gevorderd hem, bij wege van voorlopige voorziening, ten laste van Ooms een vergoeding als bedoeld in artikel 7:653 lid 5 BW toe te kennen. Om zulk een vergoeding te kunnen toekennen is vereist dat vaststaat dat het beding [eiser] in belangrijke mate belemmert om anders dan in dienst van Ooms werkzaam te zijn en op basis van hetgeen partijen tot nog toe hebben aangevoerd -zie met name 4.7 en 4.8 hiervoor- staat voor de kantonrechter bepaald niet vast dat van zulk een situatie hier sprake is. Ook deze vordering strandt derhalve.
4.12
[eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten veroordeeld.
4.13
De door Ooms apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
 wijst het gevorderde af;
 veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Ooms vastgesteld op € 600,- aan salaris voor haar gemachtigde en indien [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op € 50,- aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,- aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, één en ander voor zover van toepassing inclusief btw, en verklaart dit vonnis voor wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654