ECLI:NL:RBROT:2017:7688

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
11 oktober 2017
Zaaknummer
KTN-5910436_30052017
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. drs. E. van Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitschrijving uit de Basisregistratie Personen in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en gedaagde, waarbij eiseres vorderingen heeft ingesteld met betrekking tot de uitschrijving van gedaagde uit de Basisregistratie Personen. Eiseres en gedaagde hebben een affectieve relatie gehad en samen gewoond, maar na de beëindiging van de relatie heeft gedaagde de woning verlaten zonder zich uit te schrijven. Eiseres heeft gedaagde verzocht om een verklaring te ondertekenen en zich uit te schrijven, maar gedaagde heeft hieraan geen gehoor gegeven. Eiseres vorderde onder andere dat gedaagde zich binnen 24 uur zou uitschrijven en dat het vonnis als vervanging zou gelden voor de uitschrijving indien gedaagde hier niet aan voldeed. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat eiseres niet voldoende juridische grondslag heeft aangetoond voor haar vorderingen. De rechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet in strijd handelt met de Wet basisregistratie personen en dat de situatie waarin gedaagde zich bevindt, niet rechtvaardigt dat hij gedwongen wordt om zich uit te schrijven. De vordering tot vervangende uitschrijving en afstandverklaring is afgewezen. Wel is gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 248,49 aan eiseres, wat betrekking heeft op de huur en vaste lasten tot medio februari 2017. Eiseres is in de proceskosten veroordeeld, vastgesteld op € 400,00 voor de gemachtigde van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5910436 VV EXPL 17-147
uitspraak: 30 mei 2017
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaatsnaam],
eiseres,
gemachtigde: mr. E.B. van den Ouden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
gemachtigde: mr. V.S. Waterval.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres]” en “[gedaagde]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 1 mei 2017, met producties I t/m IV;
  • de akte van [eiseres] met producties V en VI;
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 mei 2017. Beide partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
[eiseres] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad en samengewoond op het adres [straat- en plaatsnaam]. De woning op dit adres hebben zij samen gehuurd van [verhuurder] te [plaatsnaam]. Zij staan beiden ingeschreven op voormeld adres in de Basisregistratie Personen van de gemeente [plaatsnaam]
2.2
Op of omstreeks 14 februari 2017 is de relatie beëindigd en heeft [gedaagde] de woning verlaten.
2.3
[eiseres] heeft [gedaagde] bij brief van 1 maart 2017 verzocht om een verklaring te ondertekenen, waarmee hij tegenover [verhuurder] verklaart afstand te doen van (het huurderschap van) de woning. Ook heeft [eiseres] aan [gedaagde] verzocht om zich uit te schrijven op voormeld adres in de Basisregistratie Personen.
2.4
[gedaagde] heeft aan de verzoeken tot dusver geen vervolg gegeven.
2.5
[gedaagde] heeft nog geen vervangende woonruimte gevonden.

3.De vordering

3.1
[eiseres] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:
om binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis zich uit te schrijven uit de woning in de Basisregistratie Personen van de gemeente [plaatsnaam] en voorts te bepalen dat indien [gedaagde] daartoe niet zal overgaan, het vonnis van de rechtbank als vervanging van die uitschrijving geldt, zodat op basis van de uitspraak van het te wijzen vonnis [eiseres] de opdracht tot uitschrijving van [gedaagde] uit het gehuurde uit de Basisregistratie Personen kan verstrekken, zulks op straffe van een dwangsom van € 125,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft;
om binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis de afstand-verklaring van [verhuurder] te ondertekenen en voorts te bepalen dat indien [gedaagde] daartoe niet zal overgaan, het vonnis van de rechtbank als vervanging van die ondertekening geldt, zodat op basis van de uitspraak van het te wijzen vonnis [verhuurder] kan overgaan tot het omzetten van de huurovereenkomst van het gehuurde op naam van [eiseres] zulks op straffe van een dwangsom van € 125,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft;
om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
1. een bedrag van € 1.025,46, zijnde de vordering als omschreven onder punt 6 van de dagvaarding;
2. een vergoeding gelijk aan de helft van de huurprijs ter grootte van € 290,74
voor iedere maand, dat te rekenen vanaf 1 mei 2017 tot aan het daadwerkelijke tijdstip dat [gedaagde] is uitgeschreven uit het gehuurde;
in de kosten van het geding.
3.2
Aan de vordering legt [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat zij er belang bij heeft dat [gedaagde] de afstandverklaring ondertekent en zich uitschrijft op het onder 2.1 genoemde adres in de Basisregistratie Personen, omdat [eiseres] niet in aanmerking komt voor huurtoeslag zolang [gedaagde] op dat adres staat ingeschreven. Daarnaast stelt [eiseres] dat [gedaagde] gehouden is om de helft van de huurpenningen van januari tot en met april 2017 en de helft van de gebruikerslasten voor de periode waarin hij in januari en februari 2017 in de woning verbleef te voldoen. In totaal beloopt dit het bedrag van € 1.025,46. Voorts stelt [eiseres] dat [gedaagde] de helft van de huurpenningen dient te voldoen vanaf mei 2017 tot aan het moment waarop hij uitgeschreven is uit het gehuurde.

4.Het verweer

4.1
[gedaagde] betwist de vordering.
4.2
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van de vordering nader besproken.

5.De beoordeling

5.1
Voldoende is gebleken dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft, zodat zij ontvankelijk is in haar vordering.
5.2
In dit kort geding dient op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3
In de dagvaarding is niet gesteld waarop de onder a en b gevorderde veroordelingen zijn gestoeld. Er is geen juridische grondslag gegeven. Ter zitting is ook niet duidelijk geworden op grond waarvan [eiseres] meent dat [gedaagde] veroordeeld moet worden om zich op het adres [straat- en plaatsnaam] uit te schrijven en om een afstandverklaring van de woning op dat adres te ondertekenen. Voor zover [eiseres] meent dat [gedaagde] jegens haar een onrechtmatige daad pleegt doordat hij het vorenstaande nog niet heeft gerealiseerd, wordt zij niet gevolgd. Immers, gesteld noch gebleken is dat de opstelling van [gedaagde] strijd oplevert met de Wet basisregistratie personen. Weliswaar kan het nalaten om zich uit te schrijven uit Basisregistratie Personen en om de bedoelde afstandverklaring te doen onder omstandigheden strijd opleveren met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, maar in dit geval waarin de samenleving tussen partijen betrekkelijk kort geleden is verbroken en [gedaagde] nog geen andere woonruimte heeft, doet die situatie zich thans niet voor. Dat [eiseres] niet in aanmerking komt voor huurtoeslag zolang het vorenstaande niet gerealiseerd is, maakt dit oordeel nu niet anders, hoe zeer het gevoel van onrechtvaardigheid bij [eiseres] wellicht te begrijpen is. Daarom wordt het onder a en b gevorderde afgewezen.
5.4
De onder a en b gevorderde vervangende uitschrijving uit de Basisregistratie Personen en vervangende afstandverklaring worden ook afgewezen, omdat het vonnis daarmee een rechtstoestand zou creëren / wijzigen, hetgeen een vonnis in kort geding niet behoort te doen.
5.5
Het onder c, ten eerste, gevorderde bedrag van € 1.025,46 betreft de helft van de huur over de maanden januari tot en met april 2017, dat is € 1.174,96 (4 keer € 587,48 gedeeld door 2), plus de helft van de overige vaste lasten over de maanden januari en februari 2017, te weten € 170,50 (€ 341,00 gedeeld door 2), minus het reeds door [gedaagde] betaalde bedrag van € 320,00. (€ 1.174,96 + € 170,50 -/- € 320,00 = € 1.025,46).
5.5.1
Vanaf medio februari 2017 heeft [gedaagde] echter niet het huurgenot en evenmin het genot gehad van de voorzieningen waarop de post overige vaste lasten ziet. Gelet hierop vindt de kantonrechter het redelijk dat [gedaagde] voor de helft bijdraagt in de huur en de overige vaste lasten tot half februari 2017.
5.5.2
Wat de huur betreft komt dit neer op 1½ maand huur gedeeld door 2. Dat is 1½ x
€ 587,48 / 2 = € 440,61.
5.5.3
Wat de overige vaste lasten betreft komt dit neer op 1½ x € 170,50 / 2 = € 127,88.
5.5.4
Tezamen beloopt dit het bedrag van € 568,49. Daarop strekt in mindering het bedrag van € 320,00 dat [gedaagde] al betaald heeft, zodat een bedrag € 248,49 overblijft dat hij aan [eiseres] dient te betalen. Dit bedrag zal worden toegewezen.
5.6
De onder c, ten tweede, gevorderde betaling van de helft van de huur vanaf 1 mei 2017 wordt afgewezen om de reden hiervoor vermeld. Weliswaar hebben partijen samen een huurovereenkomst gesloten uit hoofde waarvan maandelijks € 587,48 aan huur moet worden betaald aan de verhuurder, maar dat betekent niet dat partijen hiervoor gelijkelijk dienen op te komen. Dat zou tegenover [gedaagde] ook niet redelijk zijn nu hij het huurgenot niet heeft.
5.7
[eiseres] wordt als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 248,49 en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het méér of anders gevorderde;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465