In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], een supermarkt, en De Nederlandsche Bank N.V. (DNB). DNB had op 18 december 2015 een boete van € 26.000,- opgelegd aan [eiseres] wegens overtredingen van de Verordening (EG) 1338/2001 en de Bankwet 1998, specifiek voor het niet gebruiken van een goedgekeurde bankbiljettensorteermachine bij het hervullen van een geldautomaat. Na een bezwaarprocedure verklaarde DNB het bezwaar ongegrond, waarna [eiseres] beroep instelde. Tijdens de zitting op 31 augustus 2017 werd duidelijk dat [eiseres] de bankbiljettensorteermachine niet had gebruikt om de echtheid van eurobankbiljetten te controleren, wat in strijd was met de wettelijke verplichtingen. De rechtbank oordeelde dat [eiseres] de overtredingen had begaan en dat DNB bevoegd was om een bestuurlijke boete op te leggen. De rechtbank vond echter dat de opgelegde boete van € 26.000,- niet in verhouding stond tot de overtredingen en verlaagde deze tot € 25.000,-. De rechtbank oordeelde dat de boete voor de overtreding van de Bankwet 1998 niet afzonderlijk mocht worden opgelegd, omdat dit in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit wat betreft de boetehoogte en stelde de boete vast op € 25.000,-. Tevens werd DNB verplicht het griffierecht van € 334,- te vergoeden aan [eiseres].