ECLI:NL:RBROT:2017:7485

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
2 oktober 2017
Zaaknummer
C/10/529898 / KG ZA 17-696
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van een Surinaams conservatoir beslag in een erfrechtelijk geschil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderden eisers de opheffing van een conservatoir beslag dat in Suriname was gelegd op de nalatenschap van erflater, die in Nederland woonde en de Nederlandse nationaliteit bezat. De eisers, waaronder een weduwe van de erflater en een stichting, stelden dat de gedaagden, die kinderen van de erflater zijn, onterecht beslag hadden gelegd op de goederen van de nalatenschap. De eisers voerden aan dat de Nederlandse rechter bevoegd was om de opheffing van het beslag te bevelen, omdat de erflater zijn laatste woonplaats in Nederland had en de meeste gedaagden in Nederland woonden.

De gedaagden voerden echter verweer en stelden dat de Surinaamse rechter bevoegd was, omdat het beslag in Suriname was gelegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Nederlandse rechter inderdaad bevoegd was om kennis te nemen van de vordering tot opheffing van het beslag, omdat de gedaagden in Nederland woonden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was geleverd door de eisers om aan te tonen dat de vordering van de gedaagden ondeugdelijk was. De eisers hadden niet overtuigend aangetoond dat de percelen grond voor een marktconforme prijs waren verkocht, en de voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van de eisers moesten worden afgewezen. Tevens werden de eisers veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/529898 / KG ZA 17-696
Vonnis in kort geding van 5 oktober 2017
in de zaak van

1.[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de stichting naar Surinaams recht
STICHTING AROENAL KOMAL,
gevestigd te Nickerie, Suriname,
eiseressen,
advocaat mr. S. Bharatsingh te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon,
2.
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon
3.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
4.
[gedaagde 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat voorheen mr. M. Veken (onttrokken),
verschenen in persoon,
5.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
6.
[gedaagde 5],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
7.
[gedaagde 6],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna eisers en gedaagden genoemd worden. Afzonderlijk zullen partijen (zonodig) worden genoemd: [eiseres] , de Stichting, [gedaagde] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] , [gedaagde 5] en [gedaagde 6] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de zeven dagvaardingen van 10 en 11 juli 2017, met zeven herstelexploten, gedateerd 31 juli en 1 augustus 2017 (aanzegging nieuwe zittingsdag),
- het faxbericht van mr. M. Veken van 21 september 2017, houdende de mededeling dat zij in de onderhavige procedure geen verweer zal voeren, noch ter zitting zal verschijnen, voor haar cliënt [gedaagde 3] ( [gedaagde 3] ) en dat het haar niet bekend is of haar cliënt in persoon wel ter zitting zal verschijnen,
  • de overgelegde producties,
  • de mondelinge behandeling op 21 september 2017,
  • de pleitnota van eisers.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is weduwe van [persoon 1] , die is overleden te Rotterdam op 10 oktober 1998 (hierna: erflater). Erflater liet 10 kinderen na, waarvan 2 met [eiseres] als moeder. Gedaagden zijn kinderen van erflater. Gedaagden zijn geboren ofwel uit een eerder huwelijk van erflater ofwel zijn zij buiten echt geboren en door erflater erkend. [eiseres] is van geen der gedaagden de moeder. Erflater had bij leven de Nederlandse nationaliteit en hij woonde in Nederland.
2.2.
Erflater heeft bij (Nederlands) testament van 17 oktober 1997 beschikt over zijn nalatenschap. Het testament bevat geen bepaling die (met zoveel woorden) het op de erfopvolging toepasselijke recht aanwijst. In het testament is bepaald, samengevat, dat alle tot de nalatenschap toebehorende goederen aan [eiseres] worden toegedeeld en waarbij aan gedaagden een geldvordering op [eiseres] is toegekend, welke vordering pas opeisbaar wordt bij hertrouwen of overlijden van [eiseres] (ouderlijke boedelverdeling).
2.3.
Partijen zijn verwikkeld in een erfrechtelijk geschil. Gedaagden verwijten aan [eiseres] dat zij een aantal percelen grond in Suriname uit de nalatenschap heeft verkocht aan de Stichting voor een irreëel lage verkoopprijs, met als doel de erfrechtelijke aanspraken van gedaagden illusoir te maken. Eisers stellen dat de stand van zaken in de desbetreffende procedure is: “
Ter zake van die vordering is thans een procedure tussen gedaagde sub 4 en [eiseres] aanhangig die thans in appelfase verkeert. Gedaagde sub 4 heeft de overige gedaagden als belanghebbenden aangemerkt.
2.4.
Op 10 februari 2017 is bij de kantonrechter in Paramaribo, Suriname, een verzoekschrift ingediend tot het verkrijgen van verlof voor conservatoire beslaglegging ten laste van [eiseres] en van de Stichting. Dit verzoekschrift is ingediend door 8 personen: de onderhavige 7 gedaagden tezamen met een 8e persoon genaamd [persoon 2] (” [persoon 2] ”), wonende te Paramaribo, Suriname. [persoon 2] is ook een erfgenaam van erflater van wie [eiseres] niet de moeder is. Het verzochte verlof tot conservatoire beslaglegging heeft betrekking op een aantal percelen grond in Suriname.
2.5.
In het beslagverzoek staat onder meer, deels samengevat, dat:
- [eiseres] een aantal percelen grond in Suriname, dat onderdeel uitmaakte van de nalatenschap van erflater, heeft verkocht aan de Stichting,
- mevrouw [persoon 3] enige bestuurder is van de Stichting,
- [persoon 3] gehuwd is met mr. Bharatsingh (advocaat van [eiseres] in de onderhavige procedure),
- een beroep wordt gedaan op HR 24 juni 2016 ECLI:Nl:HR:2016:1271 (conservatoir beslag is ook mogelijk voor een niet-opeisbare vordering).
Ook staat in het beslagverzoek:
“Verzoekers hebben voldoende redenen om aan te nemen dat gerekestreerde sub 1 doende is geweest onroerende goederen uit de nalatenschap van wijlen hun vader te vervreemden tegen dusdanig irreële bedragen, dat het zeer waarschijnlijk is dat verzoekers na de dood van gerekestreerde geen reële vordering meer zullen hebben. Deze Paulianeuze handelingen zijn kennelijk ingegeven ter bevoordeling van gerekestreerde zelf dan wel ten bate van de twee kinderen die gerekestreerde heeft met erflater. Gerekestreerde sub 1 heeft thans de leeftijd van 80 jaren bereikt.
[…]
Gebleken is dat gerekestreerde sub 2 doende is de in sustenu 8 genoemde onroerende goederen te vervreemden, weshalve gegronde vrees voor verduistering bestaat. Verzoekers wensen derhalve ter verzekering van hun vordering op gerekwestreerde sub 1, met rente en kosten voorlopig begroot op Euro 200.000,--. (Tweehonderdduizend Euro). Immers is de gezamenlijke waarde van de 4 percelen die [eiseres] heeft verkocht aan St. Aroena Komal, volgens een taxatierapport Euro 179.570,-. ”
2.6.
De kantonrechter heeft het verlof verleend op 15 februari 2017, waarna deze beslagen zijn gelegd op 8 maart 2017.
2.7.
De Stichting heeft bij 7 brieven van 13 juni 2017 gedaagden gesommeerd tot opheffing van het conservatoire beslag.
2.8.
In antwoord op deze brief, voor zover gericht aan [gedaagde 3] , heeft de Surinaamse advocaat van [gedaagde 3] , mr. J.M. Nibte, geantwoord dat geen gevolg zal worden gegeven aan de sommatie.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen samengevat - veroordeling van gedaagden om opdracht te geven aan de deurwaarder in Suriname om over te gaan tot opheffing van de in Suriname gelegde conservatoire beslagen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Eisers stellen daartoe het volgende.
3.2.
Eisers kunnen erkennen dat volgens art. 705 lid 1 Rv. slechts de voorzieningenrechter die het verlof tot deze beslaglegging heeft verleend, gerechtigd is om deze beslagen op te heffen. Dat zou betekenen dat naar Nederlands recht de kantonrechter in Suriname bevoegd zou zijn. Eisers achten echter om een aantal redenen de Nederlandse voorzieningenrechter bevoegd tot opheffing van deze beslagen:
- de erflater had zijn laatste woonplaats in Nederland,
- alle gedaagden op één na zijn woonachtig in het arrondissement Rotterdam,
- [eiseres] woont ook in Nederland,
- de Stichting heeft voor wat betreft het onderhavige geschil domicilie gekozen in Nederland,
- een procedure in Suriname duurt zeer lang.
Volgens eisers was de Surinaamse rechter niet bevoegd om het beslagverlof te verlenen omdat de in geding zijnde koopovereenkomsten zijn gesloten in Nederland.
Eisers stellen dat de vordering van gedaagden is verjaard, dat de vordering van gedaagden niet opeisbaar is en dat een beroep van gedaagden op HR 24 juni 2016 ECLI:Nl:HR:2016:1271 dit niet anders maakt, omdat de rechter gehouden is om (ook nog) een belangenafweging te maken, die in dit geval ten voordele van [eiseres] dient uit te vallen. [eiseres] geniet slechts een AOW-uitkering met aanvullende uitkering, zodat zij zeer getroffen wordt door het beslag. Eisers betwisten dat de grond voor een te lage prijs is verkocht en ze wijzen er daarbij op dat als peildatum voor de waarde van de grond heeft te gelden de sterfdatum van erflater (in 1998), zodat de taxatierapporten uit 2016 waar gedaagden zich op beroepen, niet ter zake doende zijn.
Het belang van de Stichting als koper is groot, omdat zij geen financiering kan verkrijgen voor de door haar voorgenomen verbouwing van een woning die zich bevindt op een aangekocht perceel, als het beslag niet komt te vervallen. Ook heeft de Stichting al
€ 15.000,- moeten betalen om een bewoner van deze woning te laten vertrekken.
3.3.
De verschenen gedaagden voeren verweer. De verschenen gedaagden voeren onder meer aan dat niet de Nederlandse, maar de Surinaamse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de onderhavige vordering en voorts dat de beslagen grond verkocht is voor circa € 80.000,- terwijl deze circa € 200.000,- waard is, hetgeen paulianeus is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ten aanzien van de verschenen gedaagden oordeelt de voorzieningenrechter als volgt.
4.2.
De verschenen gedaagden hebben ter zitting het verweer gevoerd dat niet de Nederlandse, maar de Surinaamse rechter (internationaal) bevoegd is om te oordelen over een vordering tot opheffing van het Surinaamse beslag. De voorzieningenrechter onderschrijft dit verweer niet, op grond van het volgende.
4.3.
Naar Nederlands internationaal privaatrecht geldt als regel dat slechts het gerecht van het land van tenuitvoerlegging bevoegd is om kennis te nemen van een geschil over de tenuitvoerlegging van een gerechtelijke beslissing (zijnde hier: de tenuitvoerlegging van het verlof tot beslaglegging). Dit is een exclusieve bevoegdheid, die voor wat betreft de EU is vastgelegd in artikel 24 lid 5 van de Herschikte EEX-Verordening (Verordening (EU) Nr. 1215/2012). Naar voorlopige oordeel geldt deze regel ook in de verhouding tot Suriname, als regel van ongeschreven Nederlands internationaal privaatrecht.
4.4.
De vordering van eisers is echter niet: opheffing
door de rechtervan het conservatoire beslag. De vordering van eisers is: veroordeling
van gedaagdenom de opheffing van het conservatoire derdenbeslag te bewerkstelligen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Te dien aanzien is de Nederlandse rechter (wel) bevoegd om kennis te nemen van de vordering, nu alle gedaagden in Nederland wonen (vgl. Pres rechtbank Arnhem 24-8-1984, NJ 1986/86). Er kan derhalve kennis worden genomen van de vordering.
4.5.
Voor zover eisers betogen dat de Surinaamse rechter niet bevoegd was om het beslagverlof te verlenen, zal de voorzieningenrechter in die vraag niet in treden nu, zoals gezegd, het exclusief aan de Surinaamse rechter is om daarover te oordelen.
4.6.
Inhoudelijk wordt over het gevorderde als volgt geoordeeld.
4.7.
Het beslag kan in ieder geval niet worden opgeheven ten aanzien van [persoon 2] . [persoon 2] is wel één van de 8 beslagverzoekers, maar niet één van de 7 onderhavige gedaagden. Eisers hebben er kennelijk niet voor willen kiezen om ook [persoon 2] , die als enige van de beslagverzoekers niet in Nederland maar in Suriname woont, in de onderhavige procedure te betrekken. Een vonnis kan niet werken ten nadele van iemand die geen partij is geweest in de desbetreffende procedure.
4.8.
De voorzieningenrechter tekent nog aan dat van een processuele ondeelbare rechtsverhouding tussen alle beslagverzoekers geen sprake is. Een beslag kan heel wel worden opgeheven ten aanzien van enige, maar niet alle beslagverzoekers. De beslagene dient alsdan ten aanzien van minder beslagleggers zekerheid stellen, indien de beslagene buiten rechte tot opheffing van het beslag wenst te komen. Splitsing van de rechtsverhouding is dus goed mogelijk.
4.9.
Voor wat betreft de vorderingen tegen de beslagverzoekers die wel partij (gedaagde) zijn in de onderhavige procedure, geldt het volgende toetsingskader.
4.10.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.11.
De voorzieningenrechter voegt hier aan toe dat gezien de extraterritoriale aspecten van deze zaak terughoudendheid bij het geven van een voorziening geboden is.
4.12.
Art. 705 Rv. is (mede) een regel van procesrechtelijke aard, zodat deze regel voor de Nederlandse rechter hoe dan ook toepasselijk is, ongeacht of op de materiële rechtsverhouding tussen partijen ander recht dan Nederlands recht toepasselijk mocht zijn (art. 10:3 BW).
4.13.
Dit neemt niet weg dat beoordeeld moet worden welk recht toepasselijk is op de (summierlijke ondeugdelijkheid van de door gedaagden geclaimde) vordering.
4.14.
De Europese Erfrechtverordening (Verordening (EU) Nr. 650/2012) is in dit geval niet geval niet toepasselijk, nu erflater niet op of na 17 augustus 2015 is overleden (art. 83 lid 1 van deze verordening).
4.15.
Het recht dat van toepassing is op erfopvolging wordt daarom nog aangewezen door het Haags Erfrechtverdrag 1989 (gelezen in verbinding met art. 10:145 lid 2 BW, zoals luidend tot 17 augustus 2015). Ingevolge artikel 3 lid 1 van dit verdrag is Nederlands recht toepasselijk, nu erflater zijn gewone verblijfplaats in Nederland had op het tijdstip van zijn overlijden en hij op dat tijdstip de Nederlandse nationaliteit bezat.
4.16.
Naar voorlopige oordeel is niet of althans onvoldoende kunnen blijken van de summierlijke ondeugdelijkheid van de vordering van gedaagden. Met name is hierbij van belang dat eisers geen deugdelijke onderbouwing hebben gegeven van hun stelling dat de percelen grond zijn verkocht voor een marktconforme prijs. Eisers voeren wel aan dat de door gedaagden ingeroepen taxatierapporten niet deugdelijk zijn omdat ze dateren van ver na de peildatum, maar eisers miskennen daarmee dat het, nu het om de opheffing van een conservatoir beslag gaat, primair aan hen zelf is om de ondeugdelijkheid van de door gedaagden ingeroepen vordering aannemelijk te maken. De voorzieningenrechter beschikt niet over relevante informatie om voldoende aannemelijk te kunnen achten dat de grond is verkocht voor een marktconforme prijs, respectievelijk dat een deel van de koopprijs niet buiten de boeken is gehouden.
4.17.
Voorts is van belang dat een conservatoir beslag ook is toegestaan in het geval dit beslag is gelegd voor een vordering die nog niet opeisbaar is (HR 24 juni 2016 ECLI:Nl:HR:2016:1271). Voor zover deze kwestie zou moeten worden beoordeeld naar Surinaamse recht noopt dit niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter gaat er vooralsnog vanuit dat het Surinaamse recht in redelijke mate overeenstemt met het Nederlands recht. In het beslagverzoek wordt het onderhavige arrest van de Hoge Raad ook ingeroepen door de beslagverzoekers, hetgeen een indicatie is dat jurisprudentie van de Hoge Raad in Suriname ook thans nog relevante betekenis kan toekomen.
4.18.
De vraag of de vordering van gedaagden is verjaard leent zich niet voor behandeling in dit kort geding. Deze kwestie vergt een uitgebreid onderzoek naar feiten en mogelijk ook bewijslevering. Daarvoor leent een kort gedingprocedure zich niet (goed).
4.19.
In de door eisers ingeroepen belangen vindt de voorzieningenrechter geen grond voor een ander oordeel. Deugdelijk inzicht in de financiële positie van [eiseres] is niet gegeven.
4.20.
De vorderingen zullen op grond van het voorgaande worden afgewezen.
4.21.
Nu eisers in het ongelijk zullen worden gesteld, zullen zij worden veroordeeld in de proceskosten van de verschenen gedaagden. Deze kosten worden begroot op het verschuldigde griffierecht van € 287,- per persoon (tarief natuurlijk persoon procederend zonder toevoeging).
4.22.
De proceskostenveroordeling zal ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Dit betekent dat eisers de proceskostenvergoeding nu al moeten betalen aan gedaagden, ook al zouden eisers hoger beroep aantekenen van onderhavig vonnis.
4.23.
Tegen de niet verschenen gedaagden wordt verstek verleend, nu jegens hen de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen. In een kort gedingprocedure kunnen gedaagden slechts verschijnen bij advocaat of in persoon, en dus niet middels vertegenwoordiging door een mede-erfgenaam/ familielid.
4.24.
Het verweer van de verschenen gedaagden strekt in beginsel niet mede ten voordele van de niet verschenen gedaagden. Dit noopt ten aanzien van de niet verschenen gedaagden in dit geval echter niet tot een ander oordeel. De afwijzing van het gevorderde vindt niet alleen zijn grond in het verweer, maar tevens in het gebrek aan onderbouwing van de vordering van eisers met betrekking tot de waarde van de grond. Ook zonder het verweer komt derhalve de vordering van eisers ongegrond voor.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten van [gedaagde] , tot op heden begroot op € 287,-;
5.3.
veroordeelt eisers in de proceskosten van [gedaagde 1] , tot op heden begroot op € 287,-;
5.4.
veroordeelt eisers in de proceskosten van [gedaagde 3] , tot op heden begroot op
€ 287,-;
5.5.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2017. [1]

Voetnoten

1.2517/676