ECLI:NL:RBROT:2017:7461

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
10/701268-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag wegens ontbreken medische gegevens en veroordeling tot taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 september 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft het slachtoffer met een zakmes meermalen gestoken, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de opzet om het slachtoffer van het leven te beroven. De medische gegevens waren te summier en niet specifiek genoeg om bij te dragen aan het bewijs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde, maar heeft wel vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 30 maanden had gevorderd, niet gehonoreerd. In plaats daarvan is een maximale taakstraf van 240 uur opgelegd, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van het in beslag genomen zakmes uitgesproken. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de schadevergoeding enkel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen, waaronder het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en dat er geen aanwijzingen zijn voor problemen in de agressieregulatie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/701268-16
Datum uitspraak: 27 september 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. S. Karkache, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 september 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. Th.M. Rethmeier heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (poging tot doodslag);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van
2 jaren;
- verbeurdverklaring van het onder de verdachte in beslag genomen mes;
- oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer.

4.Waardering van het bewijs

Vrijspraak primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte de opzet heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. Voorts ontbreekt het bewijs dat de verdachte aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Voor zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde geldt in het bijzonder dat de medische gegevens in het dossier te summier en niet specifiek genoeg zijn om te kunnen bijdragen aan het bewijs. In het bijzonder ontbreken gegevens omtrent de aard van de verwondingen en in hoeverre deze levensbedreigend kunnen zijn terwijl een geschatte genezingsduur van drie weken wordt vermeld.
De verdachte zal daarom van het primair en subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte opzettelijk geprobeerd heeft aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, al dan niet in voorwaardelijke vorm.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het strafdossier zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
De verdachte heeft het slachtoffer meermalen met een zakmes in het gezicht, in het hoofd, in de schouder en in de borst gestoken. Het steken met een mes in genoemde lichaamsdelen had kunnen leiden tot verwondingen die aangemerkt zouden kunnen worden als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de gedraging van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. Het meer subsidiair ten laste gelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 26 september 2016 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een persoon, genaamd [naam slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen, met dat opzet
die
[naam slachtoffer], meermalen, met een (zak)mes, in het gezicht en in het hoofd en in de
schouder en in de borst, heeft gestoken en/of
gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
De verdediging heeft ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit een beroep gedaan op noodweer. De rechtbank laat de bespreking van dit verweer achterwege, omdat de verdachte voor dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid verdachte

Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde feit een beroep gedaan op noodweerexces c.q. psychische overmacht.
De raadsman heeft kennelijk bedoeld daartoe aan te voeren dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging van de verdachte zijn overschreden, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn handelen was geboden door een hevige gemoedsbeweging, welke door de directe aanranding van het slachtoffer was veroorzaakt. De gegeven kopstoot maakte de verdachte angstig. Hij dacht dat deze persoon in staat was om hem nog meer pijn te doen. Op straat achtervolgde het slachtoffer de angstige verdachte zelfs nog. Daarmee staat vast dat zijn hevige gemoedsbeweging op dat moment nog aanwezig was. De verdachte ging er vanuit dat het gevaar dat nog dreigde vanuit de kant van het slachtoffer nog niet was geweken. De gedraging kan de verdachte niet worden verweten. Hij handelde onder een dusdanige grote druk, dat hij er absoluut geen weerstand aan kon bieden. Hij dacht "ik moet mezelf verdedigen anders is het met mij afgelopen". Het gevaar was direct en acuut aanwezig. Na de gegeven kopstoot en beledigingen van de zijde van het slachtoffer, was voor hem een toestand ontstaan waarin hij redelijkerwijs geen weerstand had kunnen en behoren te bieden.
Beoordeling
Voor de beoordeling van de door de verdediging gevoerde verweren gaat de rechtbank uit van de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het strafdossier naar voren gekomen feiten en omstandigheden.
Op 26 september 2016, omstreeks 19.00 uur, waren de verdachte en het slachtoffer aanwezig in de woning van een gemeenschappelijke vriendin aan de [adres delict] in Rotterdam. Er was sprake van een enigszins gespannen situatie omdat de verdachte en het slachtoffer al enkele jaren een slechte verstandhouding hadden. Op een gegeven moment verliet de verdachte de woning. Het slachtoffer stond op en verliet ook de woning. Toen de verdachte een paar treden de trap af ging werd hij aangesproken door het slachtoffer die hem achterna was gelopen. De verdachte draaide zich om en richtte zich tot het slachtoffer.
Volgens de verdachte heeft het slachtoffer hem toen een kopstoot gegeven. De verdachte heeft vervolgens zijn zakmes gepakt en is het slachtoffer gaan steken. De verdachte stelt zich op het standpunt dat hij op dat moment niet anders kon.
In die situatie ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of sprake was van een noodzakelijke verdediging door de verdachte en vervolgens of de door de verdachte gekozen gedraging in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding stond.
Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte zich ná de kopstoot niet alleen kunnen onttrekken, maar ook móeten onttrekken aan de situatie. De verdachte had zich kunnen omdraaien om vervolgens via de trap naar beneden te gaan.
Dit leidt tot de conclusie dat er ná de kopstoot geen noodzaak tot verdediging was. Daarom komt de rechtbank niet toe aan de vervolgvraag of de gekozen gedraging in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Nu er geen sprake is geweest van een noodzakelijke verdediging door de verdachte kan het beroep op noodweerexces niet slagen.
Het beroep op psychische overmacht wordt eveneens verworpen omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Conclusie
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft geprobeerd aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een zakmes meerdere malen te steken. Gelukkig bleek het letsel uiteindelijk relatief beperkt te zijn, maar dit was zeker niet de verdienste van de verdachte. Weliswaar had het slachtoffer de verdachte een kopstoot gegeven, maar de reactie van de verdachte daarop was volstrekt ongepast en laakbaar. Het had voor het slachtoffer veel slechter kunnen aflopen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
25 augustus 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. De verdachte heeft een blanco strafblad.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
21 maart 2017. Dit rapport houdt het volgende in. De verdachte gebruikt geen drugs en alcohol. Er zijn geen aanwijzingen voor problemen in de agressieregulatie of andere psychische problemen en hij toont zich voldoende sociaal vaardig. Er is een laag recidiverisico en er zijn geen criminogene risicofactoren. De reclassering heeft geadviseerd geen interventies betreffende het gedrag van de verdachte op te leggen.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte zijn leven heel goed op orde heeft en er sprake lijkt te zijn van een incidentele gebeurtenis. Een taakstraf van de maximale duur, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf is dan meer passend en gerechtvaardigd.
De rechtbank kan zich vinden in het advies van de reclassering en de onderbouwing daarvan. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen daarom geen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De voorwaardelijke gevangenisstraf kan de verdachte mogelijk sterken in zijn voornemen in de toekomst geen strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

Het in beslag genomen zakmes zal worden verbeurd verklaard. Het voorwerp behoort aan de verdachte toe. Het bewezen feit is met behulp van dit voorwerp begaan.

9.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 9.000,00 aan immateriële schade en een vergoeding van € 4,82 voor gemaakte proceskosten.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 4.000,00 alsmede tot vergoeding van de proceskosten.
De verdediging heeft bepleit de vordering van de officier van justitie af te wijzen, omdat de onderbouwing ontbreekt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het strafdossier is genoegzaam komen vast te staan dat het slachtoffer een agressieve handeling heeft verricht jegens de verdachte. Het slachtoffer heeft immers als eerste gewelddadig gehandeld door een kopstoot te geven aan de verdachte. Nader onderzoek om te beoordelen in welke mate de gedragingen van het slachtoffer en die van de verdachte aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen, de mogelijke component van eigen schuld, zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. Dit zou een onevenredige belasting van het strafproces betekenen. De vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
238 (tweehonderdachtendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
119 (honderdnegentien dagen;
beslist ten aanzien van het voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurd als bijkomende straf:
- 1 zakmes, goednummer [beslagnummer] ;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, voorzitter,
en mrs. I.W.M. Laurijssens en A. Greve-Kortrijk, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
(primair)
hij op of omstreeks 26 september 2016 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
die [naam slachtoffer] , meermalen, althans eenmaal, met een (zak)mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of in het hoofd en/of in de
schouder en/of in de borst, althans in het bovenlichaam heeft gestoken en/of
gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(subsidiair)
hij op of omstreeks 26 september 2016 te Rotterdam
aan een persoon genaamd [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel,
(te weten: (een) blijvend(e) litteken(s) in het gezicht en/of op het hoofd)
heeft toegebracht, door die [naam slachtoffer] , meermalen, althans eenmaal, met een
(zak)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of in
het hoofd en/of in de schouder en/of in de borst, althans in het bovenlichaam
te steken en/of te snijden;
(meer subsidiair)
hij op of omstreeks 26 september 2016 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een persoon, genaamd [naam slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen, met dat opzet
die [naam slachtoffer] , meermalen, althans eenmaal, met een (zak)mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of in het hoofd en/of in de
schouder en/of in de borst, althans in het boevnlichaam heeft gestoken en/of
gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.