ECLI:NL:RBROT:2017:7457

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
10/680220-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor het medeplegen van de verkoop en het aanwezig hebben van cocaïne, heroïne en diazepam

Op 26 september 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van de verkoop van cocaïne en heroïne, alsook het aanwezig hebben van deze en andere verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, gedurende een periode van ongeveer zes maanden actief betrokken was bij de verkoop van cocaïne en heroïne vanuit een woning in Dordrecht. De verdachte werd ook beschuldigd van het aanwezig hebben van diazepam, een middel dat onder de Opiumwet valt. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor een deel van de tenlastelegging, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten die hem ten laste waren gelegd, met uitzondering van één punt waar hij vrijgesproken werd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 200 dagen, waarvan 94 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en stelde bijzondere voorwaarden vast, waaronder een meldplicht en een verbod op het gebruik van drugs. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van de reclassering. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en de rechtbank achtte het noodzakelijk om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/680220-17
Datum uitspraak: 26 september 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. S. Urcun, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, met uitzondering van het aanwezig hebben van de 111 methadonpillen, en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 94 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4 geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, hooguit medeplichtigheid, zodat de verdachte van deze feiten dient te worden vrijgesproken.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat uit de gebezigde bewijsmiddelen, met name de verklaringen van de getuigen die zeggen dat zij verdovende middelen hebben gekocht bij de verdachte, blijkt dat de rol van de verdachte substantieel is geweest en dat er wel degelijk sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: de medeverdachte).
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten tezamen en in vereniging met de medeverdachte heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 21 augustus 2016 tot en met 16 maart 2017 te Dordrecht vanuit een woning gelegen aan de [adres delict] tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht, (handels- en/of gebruikers-)hoeveelheden, van materialen bevattende heroïne en cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 16 maart 2017 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander, in een woning gelegen aan de [adres delict] opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • ongeveer 2,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne, en
  • ongeveer 2,8 gram van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op 16 maart 2017 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een ander, in een woning gelegen aan de [adres delict] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.5 kilogram van een materiaal bevattende diazepam, zijnde diazepam een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2.
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
4.
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer zes maanden samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan het verkopen van cocaïne en heroïne vanuit de woning aan de [adres delict] te Dordrecht.
Daarnaast hebben de verdachte en de medeverdachte in bovengenoemde woning cocaïne en heroïne aanwezig gehad.
Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik daarvan is bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit. Het bezit en het verkopen van harddrugs dienen dan ook krachtig te worden bestreden en betreffen ernstige feiten.
Ook hebben de verdachte en de medeverdachte anderhalve kilogram medicijnen, te weten diazepam, aanwezig gehad in de hierboven genoemde woning. Het ongecontroleerd in het vrije verkeer brengen van dit geneesmiddel vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Het gebruik daarvan in een verkeerde dosering en zonder voorafgaande diagnose door een arts kan fatale gevolgen hebben.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 augustus 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Bouman GGZ, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 juni 2017. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Afgezien van zijn vader heeft de verdachte geen familie of vrienden in Nederland. De verdachte rookt regelmatig cannabis, hetgeen tot inactief gedrag leidt. Voor detentie ontbrak het de verdachte aan zinvolle dagbesteding en had hij sinds kort een uitkering, terwijl hij al wel langer schulden had.
De reclassering adviseert om bij bewezenverklaring een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hierbij worden de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd: meldplicht, drugs-/alcoholverbod, andere voorwaarden het gedrag betreffende (te weten: zich inspannen voor het verkrijgen en behouden van huisvesting, anders dan bij vader en zich inspannen voor het verkrijgen en behouden van dagbesteding en van een stabiel inkomen).
De verdachte is bereid zich aan alle voorwaarden te houden en maakt hierin een oprechte indruk.
Psycholoog H.E.W. Koornstra heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 22 juni 2017. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is cognitief en in sociaal-emotioneel opzicht een kwetsbare Turkse jongeman die enkele jaren geleden, na drugsgebruik, psychotisch werd en opgenomen moest worden. De persoonlijkheid van de verdachte kenmerkt zich door een wat afhankelijke, dwangmatige en vermijdende presentatie bij borderline dynamiek waarbij angst voor verlating centraal lijkt te staan en bij te hoog oplopende druk sprake kan zijn van (micro) psychotische momenten.
De verdachte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling in de zin van zwakbegaafdheid en een persoonlijkheid gekenmerkt door borderline, afhankelijke, dwangmatige en vermijdende trekken.
Omdat de verdachte de ten laste gelegde feiten ontkent kan geen advies worden gegeven aangaande de toerekenbaarheid. De psycholoog adviseert wel enige sociaal-maatschappelijke ondersteuning te bieden vanuit reclasseringscontact.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
94 (vierennegentig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 (twee) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Bouman GGZ, afdeling reclassering, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van cannabis, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek, gedurende de proeftijd;
3. de veroordeelde zal zich inspannen voor het verkrijgen en behouden van huisvesting, anders dan bij zijn vader, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
4. de veroordeelde zal zich inspannen voor het verkrijgen en behouden van dagbesteding en van een stabiel inkomen, waarbij zijn schulden worden afbetaald, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en E.M.D. Angela, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 september 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 17 maart 2014 tot en met 16 maart 2017 te Dordrecht vanuit een woning/pand gelegen aan de [adres delict] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een of meer (handels- en/of gebruikers-)hoeveelhe(i)d(en), in elk geval een hoeveelheid van een of meer materia(a)l(en) bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 16 maart 2017 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning/pand gelegen aan de [adres delict] opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • ongeveer 2,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
  • ongeveer 2,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of
  • ongeveer 111 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methadon,
zijnde cocaïne en/of heroïne en/of methadon (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 16 maart 2017 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een revolver, namelijk een revolver van het merk BBM, type Olympic 38,
kaliber .22 LR, en/of munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II onder 1, te weten twee kogelpatronen van het merk Remmington, kaliber .22 LR, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 16 maart 2017 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning/pand gelegen aan de [adres delict] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.5 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende diazepam, zijnde diazepam een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.