ECLI:NL:RBROT:2017:7426
Rechtbank Rotterdam
- Beschikking
- L.J. van Die
- Rechtspraak.nl
Beëindiging huurovereenkomst wegens dringend eigen gebruik door verhuurder
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam (SOR) en een huurder, aangeduid als [medeverzoekster]. Het geschil betreft de opzegging van de huurovereenkomst door SOR op grond van dringend eigen gebruik, zoals bedoeld in artikel 7:274 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek. De huurovereenkomst, die sinds 16 februari 2008 bestond, werd opgezegd omdat SOR van plan was om de appartementen in het woongebouw te transformeren naar zorgkamers voor senioren met een zware zorgvraag, in samenwerking met Stichting Aafje.
De procedure begon met een gezamenlijk verzoek van partijen op 24 mei 2017, waarin de kantonrechter werd gevraagd te beslissen of de huurovereenkomst zou eindigen als gevolg van de opzegging. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 augustus 2017 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. SOR stelde dat de opzegging noodzakelijk was vanwege de structurele leegstand en de behoefte aan zorgvoorzieningen in de wijk. [medeverzoekster] betwistte de noodzaak van de opzegging en voerde aan dat SOR zelf verantwoordelijk was voor de leegstand door onvoldoende onderhoud.
De kantonrechter oordeelde dat SOR voldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van dringend eigen gebruik. De rechter overwoog dat de belangen van SOR, die een maatschappelijke noodzaak had om de zorgvoorzieningen uit te breiden, zwaarder wogen dan de belangen van [medeverzoekster], die op 86-jarige leeftijd niet gedwongen wilde verhuizen. De huurovereenkomst werd beëindigd per 1 november 2017, met de verplichting voor [medeverzoekster] om het gehuurde uiterlijk op die datum te ontruimen. Beide partijen werden veroordeeld tot het dragen van hun eigen kosten.